ECLI:NL:OGAACMB:2015:15

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
GAZA nr. 2886 van 2014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtspositie van een brandweerambtenaar in het kader van het Landsbesluit rechtspositie Brandweer

In deze ambtenarenzaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 17 augustus 2015 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een brandweerambtenaar, tegen een beschikking van de Gouverneur van Aruba. De klager was met ingang van 1 januari 2012 benoemd in de functie van chef voorbereiding bij de Dienst Brandweer en kreeg de rang van bevelvoerder 1ste klasse. Bij deze beschikking werd ook besloten om de waarnemingstoelage die klager sinds 1 april 2011 ontving, met terugwerkende kracht in te trekken en terug te vorderen. Klager maakte bezwaar tegen deze beschikking, omdat hij meende dat hij op basis van zijn werkervaring en beoordelingen in de rang van officier met de bijbehorende bezoldiging B07 geplaatst diende te worden.

Het gerecht overwoog dat de bestreden beschikking enkel beoogde om klagers functie, rang en bezoldiging in te passen in het nieuwe rangenstelsel dat voortvloeit uit het Landsbesluit rechtspositie Brandweer (LRB). Dit landsbesluit, dat op 14 september 2013 in werking trad, voorziet in een nieuw rangenstelsel en wijziging van de bezoldigingsregeling. Klager had op de datum van inwerkingtreding de rang van brandmeester 1ste klasse en diende derhalve de rang van bevelvoerder 1ste klasse te krijgen, zoals bepaald in artikel 18 van het LRB.

Het gerecht oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de beschikking, aangezien de beslissing van de Gouverneur in overeenstemming was met de bepalingen van het LRB. Ook de klacht van klager over de terugvordering van de waarnemingstoelage werd ongegrond verklaard, omdat deze terugvordering slechts een verrekening betrof van de waarnemingstoelage met de bezoldiging die klager onder het nieuwe stelsel ontving. De rechter verklaarde het bezwaar van klager ongegrond en er was geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 17 augustus 2015
GAZA nr. 2886 van 2014
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.R. Foy,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 12 september 2014, no. 39, aan klager uitgereikt op 23 oktober 2014, is klager met ingang van 1 januari 2012 geplaatst in de functie van chef voorbereiding bij de Dienst Brandweer en benoemd in de rang van bevelvoerder 1ste klasse (schaal B06, dienstjaar 7); bij deze beschikking is tevens besloten de aan klager met ingang van 1 april 2011 toegekende maandelijkse waarnemingstoelage met ingang van 1 januari 2012 in te trekken en de teveel ontvangen waarnemingstoelage terug te vorderen.
Tegen deze beschikking heeft klager op 20 november 2014 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 februari 2015, waar klager is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Op 14 september 2013 is in werking getreden het Landsbesluit rechtspositie Brandweer (LRB). Dit landsbesluit werkt terug tot en met 1 januari 2012. Het LRB voorziet onder meer in een nieuw rangenstelsel en de daarmee gepaard gaande wijzigingen in de benoemings- en bevorderingsvereisten voor het bij het Land in dienst zijnde brandweerpersoneel. Het LRB voorziet in verband daarmee tevens in wijziging van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 en intrekking van het Landsbesluit bijzondere rechtspositionele bepalingen brandweerambtenaren.
2.2
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van het LRB verkrijgt de brandweerambtenaar die op de dag van de inwerkingtreding van dit landsbesluit werkzaam is in een rang die is komen te vervallen, overeenkomstig het tweede lid een nieuwe rang, met behoud van de bezoldiging die hij in zijn vroegere rang genoot, respectievelijk zou hebben genoten.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt verkrijging van nieuwe rangen tengevolge van het vervallen van de oude als volgt:
(…)
g. degene die de rang van brandmeester 1ste klasse had, verkrijgt de rang van bevelvoerder 1ste klasse;
(…).
2.3
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het LRB zijn de bezoldigingsschalen voor de brandweerambtenaren opgenomen in bijlage B bij dit landsbesluit.
Ingevolge voornoemde bijlage is de bezoldigingsschaal, behorende bij de rang van bevelvoerder 1ste klasse, brandweerschaal 06 (B06).
2.4
Klager betwist de juistheid van de hem bij de bestreden beschikking toegekende rang en bezoldigingsschaal. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat hij, gezien zijn werkervaring en gunstige beoordeling dient te worden geplaatst in de rang van officier met de daarbij behorende bezoldigingsschaal B07. Tevens verzet hij zich tegen de bij de bestreden beschikking vastgestelde beslissing tot terugvordering van de teveel ontvangen waarnemerstoelage.
2.5
Het gerecht stelt voorop dat met de bestreden beschikking, zoals blijkt uit de daarin opgenomen overwegingen, slechts is beoogd klagers functie, rang en bezoldiging, zoals die was vastgesteld op grond van de bij het LRB ingetrokken regelingen, in te passen in het nieuwe rangenstelsel. Enige beslissing omtrent de vraag of klager daarnaast voor bevordering in aanmerking komt is daarin naar het oordeel van het gerecht – anders dan klager kennelijk meent – niet te lezen. In aanmerking genomen dat klager ten tijde van de inwerkingtreding van het LRB de rang van brandmeester 1ste klasse had, diende hij ingevolge artikel 18, eerste lid, onderdeel g, van het LRB de rang van bevelvoerder 1ste klasse te krijgen met de daaraan op grond van de bijlage B verbonden bezoldigingsschaal B06. Nu verweerder bij de bestreden beschikking ook dienovereenkomstig heeft besloten, is er geen grond voor vernietiging ervan. Hetgeen klager heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De door hem aangevoerde argumenten – waaronder zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel – zijn naar hun aard immers gericht tegen de vermeende weigering om hem niet voor bevordering naar de hogere rang van officier in aanmerking te brengen. Een beslissing daaromtrent behelst de bestreden beschikking, zoals gezegd, niet.
2.6
Ook zijn klacht tegen de beslissing tot terugvordering van de teveel ontvangen waarnemingstoelage faalt. Zoals door verweerder ter zitting is uiteengezet, komt deze terugvordering slechts neer op de verrekening van de waarnemingstoelage voor zover klager die vanaf 1 januari 2012 ontving in verband met zijn waarneming van de functie van chef voorbereiding, met zijn bezoldiging zoals die bij de bestreden beschikking onder de vigeur van het LRB is vastgesteld. Zoals uit de bestreden beschikking naar voren komt is klager daarbij met terugwerkende kracht (definitief) geplaatst in evengenoemde functie en wordt hij dienovereenkomstig bezoldigd. Indien verrekening achterwege zou blijven, zou hij voor het vervullen van de functie dubbel worden beloond. De beslissing tot terugvordering/verrekening kan daarom niet onredelijk worden geacht.
2.7
Het bezwaar is derhalve ongegrond.
2.8
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 17 augustus 2015, in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).