ECLI:NL:OGAACMB:2015:11

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
Gaza nr. 1395 van 2014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing van extra periodieke verhogingen van bezoldiging voor douaneambtenaren

In deze ambtenarenzaak hebben klagers, allen werkzaam als douaneambtenaren, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun verzoeken om toekenning van twee extra periodieke verhogingen van bezoldiging. Deze verhogingen waren aangevraagd in verband met het afronden van het eerste gedeelte van de opleiding voor de benoembaarheid tot hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen. Klagers beroepen zich op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere collega’s die dezelfde opleiding succesvol hebben afgerond, wel deze verhogingen hebben ontvangen.

De verweerder, de minister van Financiën en Overheidsorganisatie, heeft de verzoeken afgewezen op basis van een rechtens onaantastbare fictieve weigering en stelt dat het gelijkheidsbeginsel niet van toepassing is, omdat hij niet verplicht is om gemaakte fouten te herhalen. Het gerecht overweegt echter dat een weigering om te beschikken niet kan worden gekwalificeerd als een afwijzende of goedkeurende beschikking. De argumenten van de verweerder worden als onbegrijpelijk beschouwd, vooral gezien het aantal gelijke gevallen dat door klagers is aangevoerd.

Het gerecht concludeert dat de bestreden beschikkingen niet kunnen worden gedragen door de motivering die eraan ten grondslag ligt. Het bezwaar van klagers wordt gegrond verklaard, en de bestreden beschikkingen worden vernietigd. De verweerder moet binnen drie maanden nieuwe beslissingen nemen, rekening houdend met de overwegingen van het gerecht. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2015 door rechter W.C.E. Winfield en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 8 juli 2015
Gaza nr. 1395 van 2014
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager 1 t/m 9],
allen wonende te Aruba,
KLAGERS,
gemachtigde: klager sub 1
tegen:
de minister van Financiën en Overheidsorganisatie,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij ten aanzien van ieder der klagers afzonderlijk genomen beschikkingen van 14 mei 2014 heeft verweerder afwijzend beslist op hun verzoeken om toekenning van twee extra periodieke verhogingen van bezoldiging in verband met het afronden van het eerste gedeelte van de opleiding voor de benoembaarheid tot hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen.
Tegen deze beschikkingen hebben klagers op 13 juni 2014 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is op 10 november 2014 en 26 januari 2015 behandeld ter zitting, waar klager sub 1 namens klagers het woord heeft gevoerd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht gaat uit van de navolgende, tussen partijen niet in geding zijnde, feiten.
Klagers zijn allen als douaneambtenaren werkzaam in dienst van het Land. Teneinde te kunnen worden benoemd in de rang van de hoofdcommies der invoerrechten en accijnzen hebben zij de daarvoor noodzakelijk opleiding gevolgd (hierna ook aan te duiden als: de hoofdkommiesopleiding). In 1997 hebben zij het eerste gedeelte van die opleiding met succes afgerond. Op dat moment waren zij benoemd in de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5). Na volledige afronding van de hoofkommiesopleiding in 1998 zijn zij met ingang van 1 juli 1998 bevorderd naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen (schaal 7).
2.2
Klagers stellen zich op het standpunt dat zij, conform het door verweerder gevoerde beleid, in aanmerking komen voor toekenning van twee extra periodieke verhogingen van bezoldiging wegens het met succes afronden van het eerste gedeelte van de hoofdkommiesopleiding. Zij hebben er in dit verband op gewezen dat aan collega’s die het eerste gedeelte van die kommiesopleiding succesvol hebben afgerond, deze periodieken wel zijn toegekend.
2.3
Verweerder heeft de daartoe strekkende verzoeken van klagers bij de bestreden beschikkingen afgewezen. Aan deze beschikkingen heeft verweerder als motivering ten grondslag gelegd dat klagers geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen de fictieve weigeringen om een beslissing te nemen op hun verzoekschriften van 27 februari 1997 en 14 mei 2004, zodat die weigeringen rechtens onaantastbaar zijn geworden. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan klagers voorts niet baten, nu dit beginsel niet zo ver gaat, dat een ten aanzien van een ambtenaar gemaakte fout, herhaald zou moeten worden, aldus verweerder in de bestreden beschikkingen.
2.4
Met het argument dat klagers hebben nagelaten in rechte op te komen tegen het uitblijven van een beslissing op de in bestreden beschikkingen genoemde verzoekschriften, heeft verweerder kennelijk beoogd te betogen dat door dit nalaten rechtens onaantastbare, inhoudelijk afwijzende, beschikkingen op die verzoekschriften zijn ontstaan, ten aanzien waarvan hij, wegens het beginsel van de formele rechtskracht, niet in rechte kan worden gedwongen daarop terug te komen.
Klagers bestrijden dit argument met succes. Volgens vaste jurisprudentie [1] dient de weigering te beschikken niet als een afwijzende beschikking, noch als een goedkeurende beschikking wordt gekwalificeerd. De in de Landsverordening ambtenarenrechtspraak geschapen mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel tegen de weigering om te beschikken is (primair) een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Dit betekent dat het uitblijven van een beslissing op de verzoeken van klagers niet tot gevolg heeft gehad dat inhoudelijk afwijzende, inmiddels rechtens onaantastbare beschikkingen zijn ontstaan. De door verweerder gestelde omstandigheid dat voormelde jurisprudentielijn ten tijde van het ontstaan van de fictieve weigeringen om deze verzoeken te beslissen nog niet was ingezet, maakt dit niet anders. De werking van deze jurisprudentie is naar haar aard niet beperkt in tijd.
2.5.1
Ter zitting heeft verweerder nog betoogd dat klagers aan het beleid inzake het behalen van een voor de dienst belangrijk vakdiploma geen aanspraak kunnen ontlenen op toekenning van extra periodieken, aangezien zij reeds zijn beloond doordat zij versneld zijn bevorderd naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse (schaal 5) en het beleid geen dubbele beloning toestaat.
2.5.2
Klagers betwisten dat zij dubbel zijn beloond. In dat verband hebben zij aangevoerd dat hun bevordering naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse geheel volgens de daarvoor geldende voorschriften is geschied.
2.5.3
Naar het oordeel van het gerecht kan in het midden blijven of klagers overeenkomstig de geldende regels zijn bevorderd naar de rang van kommies der invoerrechten en accijnzen 1ste klasse. Niet aannemelijk is immers dat die bevordering enig verband hield met de het met succes afronden van het eerste gedeelte van de hoofdcommiesopleiding. Dat gedeelte van de opleiding hebben klagers immers pas in 1997 afgerond, terwijl hun bevorderingen naar voornoemde rang ruim voordien hebben plaatsgevonden. Derhalve kan reeds hierom niet met vrucht worden staande gehouden dat zij wegens het afronden van het eerste gedeelte van de hoofdcommiesopleiding reeds zijn beloond. Van een dubbele beloning is derhalve geen sprake. Daarbij is in aanmerking genomen dat van een versnelde bevordering naar de rang van hoofdkommies der invoerrechten en accijnzen (schaal 7) evenmin is gebleken.
2.5.4
In dit verband is voorts van belang dat klagers, aan de hand van door hen overgelegde landsbesluiten, hebben betoogd dat aan een groot aantal collega’s die het eerste gedeelte van de hoofdkommiesopleiding met succes hebben afgerond, deswege wél twee extra periodieken zijn toegekend. Het gaat daarbij om de jaargangen 1997 (2 cursisten), 2002 (24 cursisten), 2008 (19 cursisten) en 2011 (18 cursisten). Verweerders reactie hierop, inhoudende dat daarbij sprake is van (incidentele) fouten, waarvan niet kan worden gevergd dat deze door verweerder wordt herhaald, is, gelet op het grote aantal gestelde gelijke gevallen alsmede gezien hetgeen in r.o. 2.5.3 is overwogen, onbegrijpelijk.
2.6
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikkingen niet kunnen worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het bezwaar van klagers is gegrond, zodat de bestreden beschikkingen dienen te worden vernietigd.
2.7
Verweerder zal binnen drie maanden nieuwe beslissingen moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.8
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
2.9
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING:

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar gegrond;
 vernietigt de bestreden beschikkingen van verweerder van 14 mei 2014;
 bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak nieuwe beslissingen dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Zie onder meer Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK9368.