ECLI:NL:HR:2025:91

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
24/00203
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 81 RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldige beëindiging van erfpacht en vergoeding aan hypotheekhouder in Caribische context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het Land Curaçao en First Caribbean International Bank (Curaçao) N.V. Het geschil betreft de rechtsgeldigheid van de beëindiging van erfpacht en de vraag of de erfverpachter een vergoeding verschuldigd is aan de hypotheekhouder op basis van de Eilandsverordening 1953. De zaak is voortgekomen uit eerdere vonnissen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het Land heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de vonnissen van het hof, die het beroep van FCIB om het cassatieberoep te verwerpen, hebben behandeld. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaten van het Land schriftelijk hebben gereageerd.

De Hoge Raad heeft de klachten van het Land over de vonnissen van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de vonnissen. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en het Land veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien het Land deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00203
Datum17 januari 2025
ARREST
In de zaak van
HET LAND CURAÇAO,
zetelende in Curaçao,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: het Land,
advocaten: J.H.M. van Swaaij en R.J. ter Rele,
tegen
FIRST CARIBBEAN INTERNATIONAL BANK (CURAÇAO) N.V.,
gevestigd in Willemstad, Curaçao,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: FCIB,
advocaat: D.M. de Knijff.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak CUR202000513 van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 8 november 2021;
b. de vonnissen in de zaak CUR202000513 - CUR2021H00372 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 4 juli 2023 en 24 oktober 2023.
Het Land heeft tegen de vonnissen van het hof beroep in cassatie ingesteld.
FCIB heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor FCIB mede door T. Riyazi.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van het Land hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de vonnissen van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de vonnissen. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt het Land in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van FCIB begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien het Land deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
17 januari 2025.