Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 januari 2023. De verdachte, geboren in 1973, was betrokken bij een diefstal waarbij een vrachtwagen vanaf een bedrijventerrein werd weggenomen. De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal. De advocaat van de verdachte, J.J.J. van Rijsbergen, had een cassatiemiddel ingediend, terwijl de plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoefde niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel kwam, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Wel werd ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 240 uren naar 228 uren, met een vervangende hechtenis van 114 dagen.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.