ECLI:NL:HR:2025:842

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
23/02428
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bijzondere voorwaarde met betrekking tot meewerken aan politiecontroles in dierenmishandelingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het mishandelen van een hond en het onthouden van noodzakelijke verzorging aan zijn honden, wat in strijd is met de Wet dieren. Het hof had als bijzondere voorwaarden opgelegd dat de veroordeelde geen honden mocht houden en moest meewerken aan controles door de politie. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de overige onderdelen van de uitspraak.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bijzondere voorwaarde die de verdachte verplichtte om mee te werken aan politiecontroles niet voldoende precies was geformuleerd. Er was onduidelijkheid over de frequentie en de wijze waarop deze controles uitgevoerd zouden worden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde voorwaarde niet voldeed aan de eisen die aan dergelijke voorwaarden gesteld worden. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het de bijzondere voorwaarde betreft, maar het beroep voor het overige verworpen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en uitvoerbare voorwaarden bij het opleggen van bijzondere voorwaarden in strafzaken, vooral in gevallen die betrekking hebben op dierenwelzijn. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de rechtszekerheid voor veroordeelden en de rol van de rechter bij het formuleren van voorwaarden die toezicht op naleving mogelijk maken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02428
Datum3 juni 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2023, nummer 21-001278-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat J.C.H. Pronk bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarden dat “de veroordeelde geen honden houdt of door (een) ander(en) laat houden, in en om zijn verblijfplaats, noch ergens anders” en “de veroordeelde meewerkt aan de controles op de bovengenoemde voorwaarde door de politie”, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de door het hof gestelde bijzondere voorwaarde die betrekking heeft op het meewerken aan controles door de politie.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte voor het “zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren” en het “zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren” veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden:
“Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde geen honden houdt of door (een) ander(en) laat houden, in en om zijn verblijfplaats, noch ergens anders.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan de controles op de bovengenoemde voorwaarde door de politie.”
2.2.2
Het hof heeft over de strafoplegging onder meer overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van één van zijn honden (een pup), waardoor het pijn en letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het onthouden van de nodige verzorging aan zijn honden. De verdachte heeft hiermee de op hem, als houder van die dieren, rustende verantwoordelijkheid voor het welzijn van zijn honden miskend. Het houden van dieren is niet vrijblijvend. Wie dieren houdt, draagt daar ook verantwoordelijkheid voor. Dieren zijn machteloos en zijn afhankelijk van hun verzorger.
(...)
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient er tevens toe om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof ziet eveneens aanleiding om te bepalen dat verdachte gedurende de proeftijd geen honden mag houden. Het hof zal de door de rechtbank geformuleerde bijzondere voorwaarde daarom opnieuw aan de voorwaardelijke straf verbinden.”
2.3
Artikel 14c leden 2, 3 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
(...)
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3. Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
(...)
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
6. De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.”
2.4
Het hof heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat de veroordeelde meewerkt aan de controles door de politie, waarbij die controles erop zijn gericht of de veroordeelde zich houdt aan een andere gedragsvoorwaarde, namelijk dat hij geen honden houdt of laat houden. Het gaat bij deze bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan de controles door de politie, dus om een gedragsvoorwaarde die een gedraging van de veroordeelde betreft en die ertoe strekt het toezicht op (een) andere door de rechter op grond van artikel 14c lid 2 Sr gestelde bijzondere voorwaarde(n) mogelijk te maken of te bevorderen. Voor zo’n gedragsvoorwaarde geldt onder meer dat het moet gaan om een voldoende precies geformuleerd gedragsvoorschrift dat niet verder mag strekken dan voor het toezicht op de naleving van de andere bijzondere voorwaarde(n) noodzakelijk is. (Vgl. HR 4 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:119.) De door het hof gestelde bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan “de controles” door de politie voldoet niet hieraan, nu niet blijkt in welke vorm en met welke frequentie de politie uitvoering mag geven aan de controles waaraan de veroordeelde medewerking moet verlenen.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. De Hoge Raad zal daarom de uitspraak van het hof vernietigen voor zover het hof de bijzondere voorwaarde heeft gesteld dat de veroordeelde meewerkt aan de controles door de politie.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst daarvan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover het hof als bijzondere voorwaarde heeft gesteld “dat de veroordeelde meewerkt aan de controles op bovengenoemde voorwaarde door de politie”;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juni 2025.