Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1993, was veroordeeld voor diefstal en medeplegen van diefstal, met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 386 dagen en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de combinatie van straffen die het hof had opgelegd, niet wettelijk was toegestaan volgens artikel 9.4 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel staat niet toe dat een taakstraf wordt opgelegd naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan zes maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen met betrekking tot de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het gerechtshof voor een nieuwe behandeling.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke regels omtrent strafoplegging en de noodzaak voor rechters om deze regels in acht te nemen bij het opleggen van straffen. De uitspraak heeft implicaties voor toekomstige strafzaken waarin vergelijkbare combinaties van straffen worden overwogen.