ECLI:NL:HR:2025:732

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
24/04658
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens passieve ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2025 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1959, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden voor passieve ambtelijke omkoping en verschillende vormen van valsheid in geschrift. De aanvrager stelde dat hij geen ambtenaar was en dat de Splitsingswet, die pas in 2008 in werking trad, niet van toepassing was op zijn situatie. Hij voerde aan dat uit notulen van de Raad van Commissarissen van de betrokken N.V. bleek dat hij geen opdracht had gekregen tot de verkoop van de B.V. en dat er een strikte scheiding was tussen de N.V. en de B.V. Het hof had echter vastgesteld dat de aanvrager als bestuurder van de N.V. onder toezicht van de overheid stond en dat hij een bedrag van € 1.000.000 had ontvangen voor zijn ondersteuning bij de overname van aandelen van de B.V. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de aanvrager niet voldoende waren om een herziening te rechtvaardigen en wees de aanvraag af. De beslissing is genomen in het kader van artikel 457 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten die een ernstig vermoeden wekken van een andere uitkomst van de zaak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/04658 H
Datum13 mei 2025
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 oktober 2020, nummer 21-006245-16, ingediend door J. Boksem, advocaat in Leeuwarden,
namens
[aanvrager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft de aanvrager voor, kort gezegd, passieve ambtelijke omkoping en verschillende vormen van valsheid in geschrift veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden.

2.Eerdere herzieningsaanvraag

De aanvrager heeft eerder herziening gevraagd van de hierboven genoemde veroordeling. Die aanvraag is door de Hoge Raad bij arrest van 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1727 afgewezen.

3.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

4.Bewezenverklaring

Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, is door het hof ten laste van de aanvrager onder meer bewezenverklaard dat:
“hij in de periode 14 februari 2006 tot en met 22 oktober 2007 in Nederland, als ambtenaar gift(en) en/of belofte(s), te weten de belofte van en/of de betaling van een geldbedrag van ongeveer EUR 1.000.000,00 (excl. BTW),
A. heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte, werd(en) gedaan, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, en
B. heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte, werd aangeboden ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten, en
C. heeft gevraagd teneinde hem, verdachte, te bewegen om in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten,
hebbende verdachte – zakelijk omschreven –
een betaling van één miljoen euro exclusief BTW gevraagd aan [betrokkene 1], vertegenwoordiger van [A] N.V., verder te noemen [A] en de belofte van één miljoen euro exclusief BTW aangenomen en de betaling van één miljoen euro exclusief BTW ontvangen van [A],
voor zijn ondersteuning bij overname van de aandelen van [B] B.V. door [A],
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in zijn hoedanigheid van bestuurder van de naamloze vennootschap N.V. [C], te weten een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen in handen waren van gemeenten en waarbij de kerntaak van de naamloze vennootschap en haar dochtervennootschappen, gelegen was in het uitvoeren van een overheidstaak en de bestuurder onder toezicht en controle van de overheid stond.”

5.Beoordeling van de aanvraag

5.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daartoe wordt in de kern aangevoerd dat:
(i) uit de notulen van vergaderingen van de Raad van Commissarissen van N.V. [C] zou blijken dat de aanvrager geen opdracht had gekregen tot de verkoop van [B] B.V. als energieleveringstak van N.V. [C], en dat de aanvrager zich niet heeft beziggehouden met netbeheer en er een strikte scheiding was tussen N.V. [C], waarvan de aanvrager algemeen directeur/statutair bestuurder was, en [D] B.V. die een eigen directie en een eigen Raad van Commissarissen had, zodat de aanvrager geen ‘ambtenaar’ was, en
(ii) de aanvrager niet belast was met de uitvoering van de Wet onafhankelijk netbeheer (hierna: Splitsingswet). In de aanvraag wordt in dit verband gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Splitsingswet pas vanaf januari 2008 in werking is getreden, terwijl de aanvrager al op 14 februari 2006 met [betrokkene 1], als vertegenwoordiger van [A], had gesproken over de verkoop van [B] B.V. en de Splitsingswet dus niet dwong tot de verkoop van [B] B.V.
5.3.1
Het onder (i) aangevoerde en de ter ondersteuning daarvan bijgevoegde stukken wekken niet een ernstig vermoeden als hiervoor onder 5.1 vermeld. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof heeft bewezenverklaard dat de aanvrager, als bestuurder van N.V. [C] – een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen in handen waren van gemeenten en waarvan de kernfunctie was gelegen in het uitvoeren van een overheidstaak – € 1.000.000 heeft ontvangen van [A] “voor zijn ondersteuning bij overname van de aandelen van [B] B.V. door [A]”. Daartoe heeft het hof onder meer vastgesteld dat het functioneren van N.V. [C] in overwegende mate werd beïnvloed door publiekrechtelijke lichamen, waardoor de aanvrager, als algemeen directeur dan wel statutair bestuurder, onder toezicht en controle van de (gemeentelijke) overheid stond. Mede op deze laatste vaststelling heeft het hof zijn oordeel gebaseerd dat de aanvrager is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd en dat hij daarom kan worden aangemerkt als ‘ambtenaar’ in de zin van artikel 363 lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Uit de in de aanvraag geciteerde notulen van de Raad van Commissarissen van N.V. [C] van 15 juni 2006 volgt bovendien dat het overnamebod door [A] is uitgebracht onder een aantal ontbindende voorwaarden, zoals goedkeuring van de Raad van Commissarissen van N.V. [C], en dat de Raad van Commissarissen de aanvrager en een ander heeft gemachtigd “om een en ander af te handelen”.
5.3.2
Voor zover de aanvraag ervan uitgaat (ii) dat het hof heeft miskend dat op 14 februari 2006 de Splitsingswet nog niet in werking was getreden en er op dat moment dus (nog) geen wettelijke verplichting bestond tot verkoop van de energieleveringstak van N.V. [C], berust de aanvraag op een onjuiste lezing van het arrest van het hof. Het hof heeft immers niet meer overwogen dan dat in 2006 het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Splitsingswet is ingediend, welk voorstel zag op het bewerkstelligen van een volledige splitsing van het netwerkbedrijf enerzijds en het productie- en/of leveringsbedrijf anderzijds, en dat N.V. [C] ter uitvoering van die Splitsingswet heeft besloten haar commerciële leveringstak af te stoten aan een derde.
5.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

6.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer T. Kooijmans als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 mei 2025.