Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 8 november 2023 werd gewezen. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2005, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag door een ander met een mes te steken ter hoogte van diens middenrif, zoals omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat P. van de Kerkhof uit Tilburg cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de ingediende klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.