ECLI:NL:HR:2025:642

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
22/03742
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldige betekening van dagvaarding en aanwezigheidsrecht verdachte in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de verdachte die in hoger beroep niet is verschenen, terwijl de dagvaarding in hoger beroep was betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de dagvaarding rechtsgeldig was betekend en of het hof terecht verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, omdat de verdachte op het moment van betekening niet als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) en er geen bekende woon- of verblijfplaats was. Echter, de Hoge Raad constateert dat de verdachte later in de BRP was ingeschreven op een adres, wat betekent dat het hof onterecht heeft aangenomen dat er geen inschrijving was. Dit leidt tot de conclusie dat het verstek onterecht is verleend. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03742
Datum22 april 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 maart 2021, nummer 23-002687-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt). Het cassatiemiddel klaagt verder dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.2 en 4.8. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- de dagvaarding in hoger beroep is op 1 februari 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, omdat de woon- of verblijfplaats van de verdachte niet bekend is;
- de informatiestaat SKDB-persoon van 28 januari 2021, die aan de dagvaarding in hoger beroep is gehecht, houdt in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij met ingang van 19 augustus 2015 niet is ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP) en dat van hem geen woon- of verblijfplaats bekend is;
- de informatiestaat SKDB-persoon van 3 februari 2023, die aan de aanzegging in cassatie is gehecht, houdt in dat de verdachte vanaf 15 februari 2021 tot 9 september 2021 in de BRP was ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] in [plaats] .
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2021 houdt onder meer in:
“De verdachte, gedagvaard als
(...)
adres: vertrokken, onbekend waarheen,
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
(...)
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en spreekt het arrest uit.”
2.3
Artikel 36e leden 1 en 2, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
(...)
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.4
Het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geeft gelet op artikel 36e lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte op het moment van de betekening niet als ingezetene was ingeschreven in de BRP en van hem op dat moment ook geen (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.5
Bij de beoordeling van de klacht van het cassatiemiddel over het aanwezigheidsrecht van de verdachte in hoger beroep is het volgende van belang. Als de dagvaarding van de verdachte die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, rechtsgeldig is betekend en de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen en zijn raadsman ook niet, kan de rechter - behalve bij duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.33).
De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn aanwezigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen als de verdachte na de rechtsgeldige betekening van de dagvaarding aan een medewerker van het openbaar ministerie, maar voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting alsnog in de BRP is ingeschreven, zonder dat dit de rechter bekend was (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3347).
2.6
Het hof heeft met de vermelding in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep dat de verdachte is “vertrokken, onbekend waarheen”, kennelijk tot uitdrukking gebracht dat van de verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep geen inschrijving in de BRP en ook geen (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was. Uit de onder 2.2.1 vermelde informatiestaat SKDB-persoon van 3 februari 2023 moet echter worden afgeleid dat de verdachte op het moment van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in de BRP was ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats] . Gelet hierop is het oordeel van het hof dat van de verdachte geen inschrijving in de BRP en ook geen (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was, verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte en met de behandeling van de zaak kon worden voortgegaan, achteraf bezien onjuist.
2.7
Het cassatiemiddel slaagt in zoverre.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 april 2025.