Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
24 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had zich na de rechtsgeldige betekening van de appeldagvaarding aan de Griffier van de Rechtbank, maar vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, ingeschreven in de GBA. De Hoge Raad behandelt twee hoofdpunten: de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding en de vraag of het Hof terecht verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting van het Hof dat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig was betekend, onjuist is. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, mogelijk is tekortgedaan. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een behoorlijke rechtspleging en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen, vooral in gevallen waarin de woon- of verblijfplaats van de verdachte onbekend is.