Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1990, had beroep ingesteld tegen de opgelegde gevangenisstraf en de duur van de gijzeling die was verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat P. van de Kerkhof heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf en de gijzeling. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve voor de duur van de gijzeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de duur van de gijzeling ten hoogste één jaar mag zijn, wat in deze zaak betekent dat de gijzeling op 360 dagen moet worden vastgesteld. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor de uitspraak is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van veertien maanden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, de duur van de gijzeling vastgesteld op 360 dagen en de gevangenisstraf verminderd naar dertien maanden en twee weken.