ECLI:NL:HR:2025:61

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
22/04819
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over belaging ex-partner en vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1981, was veroordeeld wegens belaging van zijn ex-partner. Het hof had een sanctietoemetingsbeslissing genomen waarbij de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd, die inhield dat hij zich gedurende twee jaar niet mocht ophouden binnen een straal van 100 meter van het adres van de aangever. Tevens was hem verboden om contact op te nemen met de aangever, die in 1983 was geboren. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte waren ingediend, maar oordeelde dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad stelde vast dat de sanctietoemetingsbeslissing van het hof correct was, waarbij de duur van de vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel werd voldaan, was vastgesteld op zeven dagen, met een maximum van zes maanden in totaal. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte geen belang had bij het cassatiemiddel en verwierp het beroep. Daarnaast merkte de Hoge Raad op dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04819
Datum14 januari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 december 2022, nummer 21-000557-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Simo, advocaat in Culemborg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste tot en met het tiende cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het elfde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 38w van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in verband met de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen tweemaal de totale duur van vervangende hechtenis van zes maanden heeft bepaald.
3.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens belaging. De sanctietoemetingsbeslissing houdt onder meer in:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 meter rond het adres [a-straat 1] , [postcode] [plaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangever] , geboren op [geboortedatum] 1983. Het contact tussen verdachte en [aangever] met betrekking tot [kind] vindt uitsluitend plaats door tussenkomst van of onder toezicht van een professioneel betrokken derde.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De duur van de vervangende hechtenis bedraagt voor elke maatregel afzonderlijk maximaal 6 maanden.”
3.3
De rechter kan aan een verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen waaraan meerdere in artikel 38v lid 2 Sr genoemde verplichtingen worden verbonden. Daarbij bepaalt de rechter overeenkomstig artikel 38w lid 2 Sr de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel – dat wil zeggen: aan een aan die maatregel verbonden verplichting – wordt voldaan. Op grond van artikel 38w lid 3 Sr geldt van rechtswege dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. (Vgl. HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:841.)
3.4
De sanctietoemetingsbeslissing van het hof moet, wat betreft de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, zo worden verstaan dat aan de verdachte één vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd waarbij de verdachte wordt bevolen zich niet op te houden in een bepaald gebied en tevens wordt bevolen zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon, en dat de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer kan worden gelegd voor iedere keer dat niet aan één van die verplichtingen wordt voldaan zeven dagen bedraagt, waarbij op grond van artikel 38w lid 3 Sr van rechtswege geldt dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt. De verdachte heeft daarom geen belang bij het cassatiemiddel.
3.5
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 januari 2025.