3.2Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2022 heeft het openbaar ministerie daar het woord gevoerd overeenkomstig het schriftelijk requisitoir dat aan het proces-verbaal is gehecht. Dit requisitoir houdt onder meer in:
“5 Het oorlogsmisdrijf
Artikel 6 lid 1 sub c WIM stelt het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling, strafbaar. Het is de omzetting van artikel 8 lid 2 sub c onder ii van het Statuut van Rome. Deze artikelen zijn gebaseerd op het gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève van 1949. Gemeenschappelijk artikel 3 maakt deel uit van het internationaal humanitair recht, het geheel van regels dat de humanitaire gevolgen van een gewapend conflict probeert te beperken. De artikelen zijn van toepassing in niet-internationale gewapende conflicten.
Volgens de Memorie van Toelichting bij de WIM moet de Nederlandse rechter zich voor de invulling van de delictsbestanddelen oriënteren op het relevante internationale recht. Dit is onder andere neergelegd in het Statuut van Rome. De op de voet van artikel 9 van het Statuut van Rome opgestelde Elementen van Misdrijven dienen als hulpmiddel bij de interpretatie van de misdrijven. Ook moet de Nederlandse rechter zich oriënteren op internationale jurisprudentie, zoals dat van het Internationaal Strafhof en van de ad hoc-tribunalen voor het voormalig Joegoslavië en Rwanda.
Zoals door uw Hof in de zaak Nashville uiteengezet, kunnen de delictsbestanddelen van het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid, dan wel vernederende en onterende behandeling, worden uitgesplitst in zes vragen. Voor de vaststelling dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit oorlogsmisdrijf, moeten de volgende vragen bevestigend worden beantwoord:
1. Is er sprake geweest van een niet-internationaal gewapend conflict in Syrië?
2. Is de verdachte op de hoogte geweest van de feitelijke omstandigheden die het bestaan van het gewapend conflict constitueren?
3. Wordt het slachtoffer beschermd door het internationaal humanitair recht, in het bijzonder door gemeenschappelijk artikel 3?
4. Is de verdachte op de hoogte geweest van de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de beschermde status van het slachtoffer?
5. Heeft de verdachte de persoonlijke waardigheid van het slachtoffer aangerand en/of het slachtoffer vernederend en onterend behandeld?
6. Is er een nexus tussen de gewraakte gedraging van de verdachte en het hiervoor genoemde gewapende conflict?
Ad 5: De verdachte heeft de persoonlijke waardigheid van het slachtoffer aangerand en/of het slachtoffer vernederend en onterend behandeld
Juridisch kader
In de Elementen van Misdrijven staat:
“The perpetrator humiliated, degraded or otherwise violated the dignity of one or more persons. The severity of the humiliation, degradation or other violation was of such degree as to be generally recognized as an outrage upon personal dignity.”
Tevens staat in de voetnoot bij deze Elementen dat voor dit misdrijf “personen” ook dode personen omvatten.
Het slachtoffer hoeft zich niet persoonlijk bewust te zijn van het bestaan van de vernedering of ontering of andere schending. Deze bepaling is bedoeld als bescherming tegen de opzettelijke vernedering van bewusteloze of geestelijk gehandicapte personen.
Bovendien wordt rekening gehouden met relevante aspecten van de culturele achtergrond van het slachtoffer. Derhalve valt de behandeling die vernederend is voor iemand van een bepaalde nationaliteit, cultuur of religie, maar niet noodzakelijkerwijs voor anderen, ook onder het misdrijf.
Aanranding van de persoonlijke waardigheid is mogelijk bij overledenen
Alvorens inhoudelijk op het misdrijf in te gaan, wil ik kort stilstaan bij de wijze waarop de Elementen van Misdrijven zijn opgesteld. Dit in verband met de vraag of aanranding van de persoonlijke waardigheid ook mogelijk is bij overledenen. De Elementen van Misdrijven zijn opgesteld door een voorbereidende commissie (“PrepCom”), bestaande uit afgevaardigden van staten. Hieraan ten grondslag lag een studie van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) met betrekking tot alle oorlogsmisdaden. Deze studie bevatte relevante bronnen gebaseerd op uitgebreid onderzoek naar en analyse van instrumenten van het internationaal humanitair recht en de relevante jurisprudentie van internationale en nationale oorlogsmisdaadprocessen.
Ten aanzien van het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid heeft het ICRC gesteld dat het delict hetzelfde is geformuleerd voor zowel internationale als niet-internationale gewapende conflicten. Als relevante jurisprudentie verwees het ICRC naar de M. Schmid zaak. Daarin volgde een veroordeling voor het verminken van een dode krijgsgevangene en het weigeren van een eervolle begrafenis. Ook verwees het ICRC naar de T. Chuichi zaak. Daarin volgde een veroordeling mede wegens het afknippen van het haar en de baard van een krijgsgevangene en het dwingen hem een sigaret te laten roken. De krijgsgevangenen waren aanhangers van de Sikh religie, die gelovigen verbiedt hun haar of baard te laten verwijderen of tabak te gebruiken.
In de door de raadsvrouw in haar brief van 15 september 2022 genoemde uitspraak van het Bundesgerichtshof (27 juli 2017, ECLI:DE:BGH:2017:270717U3STR57.17.0) werd de stelling dat de staten het niet eens waren over of aanranding van de persoonlijke waardigheid ook mogelijk is bij overledenen speculatief bevonden. Voor zover uw Hof ondanks het Nashville-arrest nog enige twijfel had over deze mogelijkheid, wijst het OM erop dat het ICRC voor dit misdrijf uitdrukkelijk heeft verwezen naar een zaak van een overleden krijgsgevangene. Volgens het OM toont dit juist het belang aan om ook overledenen deze bescherming te geven.
Jurisprudentie
Het ICTY heeft haar beoordeling of sprake is van een aanranding van de persoonlijke waardigheid deels gebaseerd op subjectieve criteria die verband houden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. Hier valt de nationale, culturele of religieuze achtergrond van de persoon onder. Daarnaast zijn ook objectieve criteria die verband houden met de ernst van de gedraging relevant. Dit is ook de lijn die uw Hof in Nashville heeft gevolgd. Wat de ernst van de gedraging betreft, heeft het ICTY geoordeeld dat de vernedering van het slachtoffer zo intens moet zijn dat ieder redelijk persoon er verontwaardigd over zou zijn.
Schendingen van de persoonlijke waardigheid nemen vaak niet de vorm aan van een op zichzelf staande handeling. Het misdrijf kan het gevolg zijn van een combinatie of opeenstapeling van verschillende handelingen die elk afzonderlijk geen aantasting van de persoonlijke waardigheid vormen. De vorm, de ernst en de duur van het geweld, de intensiteit en de duur van het lichamelijk of geestelijk lijden, dienen als basis voor de beoordeling of er misdrijven zijn gepleegd. Bij schendingen van de waardigheid gaat het vooral om handelingen, verzuimen of woorden die niet noodzakelijkerwijs gepaard gaan met langdurige lichamelijke schade, maar die niettemin ernstige misdrijven zijn die bestraffing verdienen.
In de recente zaak tegen Ongwen heeft het Internationaal Strafhof het juridisch kader van aanranding van de persoonlijke waardigheid nogmaals herhaald. Er is geen vereiste dat het lijden of het letsel langdurige gevolgen moet hebben.
Ingevolge de rechtspraak van het ICTY valt het gedwongen naakt dansen op een tafel binnen een dergelijke aanranding. Zo ook een zaak waarin bij een slachtoffer in het openbaar haar ondergoed met een mes werd afgesneden, zodat zij slechts een blouse droeg. Ook omvat het misdrijf ongepaste omstandigheden van opsluiting; gedwongen worden om onderdanige handelingen te verrichten; gedwongen worden om de behoeften te doen in de eigen kleding; of het ondergaan van de voortdurende angst om te worden onderworpen aan lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld.
Het respectloos behandelen van lichamen, het verminken van lichamen, het begraven van lichamen in massagraven en het opnieuw opgraven van lichamen om de gepleegde misdaden te verdoezelen worden als misdrijven tegen de menselijkheid gekwalificeerd. Ook de ontheiliging van het stoffelijk overschot van een lichaam is gekarakteriseerd als zodanig. Hoewel het OM zich er bewust van is dat misdrijven tegen de menselijkheid een andere strekking hebben dan oorlogsmisdrijven, blijkt hieruit dat deze daden ook worden beschouwd als ernstige misdaden van internationaal belang.
Ook op nationaal niveau heeft in verschillende Europese landen vervolging plaatsgevonden voor het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid van overleden personen. Ik wijs uiteraard in het bijzonder naar uw arrest van 26 januari 2021 waarin de verdachte heeft geposeerd met de overledene en een foto heeft laten maken van zichzelf en de overledene. Vervolgens heeft de verdachte deze foto op Facebook geplaatst en ook nog aan iemand toegezonden.
Feiten
De video toont verschillende overleden mensen bedekt met bloed. Er wordt om hen heen gezongen en gelachen en ze worden honden en karkassen van al-Assad genoemd. De sfeer die van de video uitgaat is op zijn minst respectloos te noemen. Er wordt naar de overledenen gewezen, om hen heen geposeerd en ze worden regelmatig specifiek in beeld gebracht. De mannen voelen zich duidelijk superieur en behandelen de overledenen als minderwaardig. De overledenen worden gedehumaniseerd en van hun eer ontdaan.
Het is belangrijk niet alleen geïsoleerde handelingen uit de video te selecteren, maar de video als geheel te bezien. Wat zou het gevoel zijn van een redelijk persoon die de video bekijkt? Dat lijkt me duidelijk, verontwaardiging. Er wordt verschillende keren op korte afstand gespuugd in de richting van de overledenen. Ook wordt er op een gegeven moment een voet op het lichaam van een van de overledenen gezet. En hoewel er niet hevig geschopt wordt, is dat in deze context niet relevant. Een voet plaatsen op of bewegen tegen het lichaam van een overledene is bij uitstek vernederend en onterend. Alsof de lichamen van de overledenen alleen waardig genoeg zijn om aangeraakt te worden met een vuile schoenzool.
Zoals ook duidelijk in het requisitoir in eerste aanleg en in het vonnis naar voren komt, wil ik tevens wijzen op de culturele achtergrond van de overledenen. Zeker in de islamitische cultuur, waar het tonen van je schoenzool aan iemand al een teken van extreem disrespect is, laat zich raden hoe het plaatsen van een vuile schoenzool op een overledene wordt ervaren.
Deze vernederende en onterende gedragingen van de verdachte en anderen zijn derhalve – zeker in onderlinge samenhang bezien – van zodanige aard dat sprake is van een aanranding van de persoonlijke waardigheid.”
Motivering van de vrijspraak door het hof