ECLI:NL:HR:2025:558
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2023, nr. BK-ARN 21/00675. Dit hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 20/2403) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende is vertegenwoordigd door H. van Dam, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optreedt, is vertegenwoordigd door [P].
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025 door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.