ECLI:NL:GHARL:2023:2842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
21/00675
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een ex-rental auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin de naheffingsaanslag BPM van belanghebbende werd verminderd. De belanghebbende, een B.V., had een naheffingsaanslag van € 3.508 ontvangen voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) na de aankoop van een gebruikte Ford Transit in Duitsland. De rechtbank had de naheffingsaanslag verlaagd tot € 526, omdat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van waardevermindering door schade aan de auto. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de waardevermindering van de auto, die als ex-rental werd aangemerkt, correct was vastgesteld.

Tijdens de zitting op 9 maart 2023 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende de afschrijving op basis van een taxatierapport had bepaald, wat toegestaan is bij voertuigen met meer dan normale gebruiksschade. Het Hof concludeerde dat de waardevermindering door schade en andere factoren, zoals het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje, in aanmerking genomen moest worden. Uiteindelijk werd de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 7.494, wat leidde tot een verschuldigde BPM van € 2.320 na aftrek van eerder voldane BPM.

Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, maar handhaafde de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. De naheffingsaanslag werd verminderd tot € 947, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.799.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00675
uitspraakdatum:
4 april 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2021, nummer AWB 20/2403 in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] B.V.te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.508.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3
De Rechtbank heeft het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 526.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. H. van Dam als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] (taxateur), alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 28 december 2018 in Duitsland van Charterline Fuhrpark-Service GmbH een gebruikte personenauto gekocht van het merk en type Ford Transit Kombi 310 2.0 TDCI L3H2 Trend (VIN: [nummer1] ; hierna: de auto) voor een bedrag van € 14.418,90. De kilometerstand van de auto beliep toen 88.050. De auto is een zogenoemde ex-rental.
2.2
De auto is in Duitsland op 10 januari 2017 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 25 april 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Belanghebbende heeft een bedrag van € 1.373 aan BPM voldaan.
2.4
Bij de aangifte is een op 19 april 2019 opgesteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam4] van [naam5] . In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 3.936, gebaseerd op een koerslijstwaarde van eurotaxglass’s van € 22.478 verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 19.067, en (positief) gecorrigeerd met een bedrag van € 525 vanwege in de schade begrepen waardevermindering wegens normale gebruikssporen. De aldus gecalculeerde schade van € 18.542 is voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 20.445 en een historische nieuwprijs van de auto van € 58.561. Het rapport is voorzien van een groot aantal foto’s. De toelichting op de fysieke staat van de auto vermeldt:

10.Fysieke beoordeling van de staat van het voertuig:

Staat van de wielophanging
De wielophanging verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de wielen en banden
De auto is voorzien van type-originele stalen wielen, in een beschadigde staat. Zie bijlage SilverDAT
Schadecalculatie.
Staat van de stuurinrichting
De stuurinrichting verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de reminrichting
De reminrichting verkeert voor zover waarneembaar in een matige staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de motor
De motor verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de (automatische) versnellingsbak en aandrijving
Versnellingsbak, koppeling en aandrijving verkeren voor zover waarneembaar in een redelijke staat.
Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de elektrische installatie
De elektrische installatie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage SilverDAT Schadecalculatie.
Staat van de carrosserie en het lakwerk
De carrosserie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage SilverDAT Schadecalculatie.
Staat van het interieur en de bekleding
Het interieur verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage SilverDAT Schadecalculatie.
Algehele staat van onderhoud
Behoudens de schade verkeert deze intensief gebruikte huurauto in een redelijke staat.
De auto had ten tijde van de taxatie een kilometerstand van 88.052.
2.5
Belanghebbende heeft de auto op verzoek van de Inspecteur getoond aan de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). DRZ heeft de auto in het kader van een ‘onderzoek waardebepaling’ op 29 april 2019 aan een fysieke schouw onderworpen. In het daarvan op 8 mei 2019 opgemaakte rapport is vermeld dat er sprake is van schade die voor 80% als waardevermindering, dat wil zeggen een bedrag van € 10.642, in aanmerking kan worden genomen. Bij het rapport is een groot aantal foto’s gevoegd.
2.6
De auto is op 31 mei 2019 op naam gesteld.
2.7
Naar aanleiding van de controle door DRZ heeft de Inspecteur met dagtekening 22 augustus 2019 € 3.508 aan BPM van belanghebbende nageheven. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 14.273, een historische nieuwprijs van € 58.682 en een bruto BPM bedrag van € 20.445. Dit leidde volgens de Inspecteur tot een verschuldigde bedrag aan BPM van € 4.972 min € 91 aan extra leeftijdskorting is € 4.881 en derhalve tot een naheffing van (€ 4.881 -/- € 1.373 =) € 3.508.
2.8
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, echter zonder succes. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
2.9
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 526. Daarbij is de Rechtbank ervan uitgegaan dat belanghebbende (alleen) de gestelde waardevermindering als gevolg van de ‘versleten’ remvoering, het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket en het huurverleden van de auto aannemelijk heeft gemaakt. De Rechtbank heeft die waardevermindering in goede justitie bepaald op € 13.000. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 58.561, een handelsinkoopwaarde van de auto van € 6.025 en een bruto BPM van € 18.471 bedraagt de door belanghebbende verschuldigde BPM volgens de Rechtbank € 1.900 en het bedrag van naheffing € 526 (€ 1.900 -/- € 1.374). Bij de Rechtbank was uiteindelijk niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 19.025 beloopt en de bruto BPM € 18.471 (tarief 2016). De Rechtbank heeft voorts de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.333 en tot vergoeding van het door belanghebbende voor het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 354.
2.1
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarin berust.

3.Het geschil

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 19.025 een waardevermindering van (maximaal) € 13.000 als gevolg van schade in aanmerking kan worden genomen, zoals belanghebbende – overeenkomstig de uitspraak van de Rechtbank – bepleit, of dat moet worden volstaan met het bij de naheffing in aanmerking genomen bedrag van € 10.642, zoals de Inspecteur betoogt. Het geschil spitst zich in het bijzonder toe op de vragen of het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje en de status van ex-rental reden vormen voor een waardevermindering en of de Rechtbank terecht een vermindering wegens de remvoering heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 58.561 bedraagt, de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 19.025 en de bruto BPM € 18.471.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2019; hierna: Wet BPM) wordt, voor zover hier van belang, met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de vermindering nader uitgewerkt.
4.2
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van de vermindering rusten op de belastingplichtige. Die bewijsregel geldt ook indien de belasting wordt geheven door middel van een naheffingsaanslag (zie onder meer HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR: 2022:640). Deze bewijslastverdeling brengt mee dat, indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele van belanghebbende werkt.
4.3
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om de afschrijving (of breder: reële waardedaling) te bepalen (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.2.4 en HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, rechtsoverweging 3.2.2). De belastingplichtige die kiest voor een van die methoden dient, ingeval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast, en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde afschrijving (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.2.4). De drie bedoelde methoden betreffen, kort gezegd, de methode van taxatie, koerslijst of forfaitaire tabel.
4.4
Belanghebbende heeft de afschrijving bepaald op basis van een taxatierapport. Die methode is toegestaan indien sprake is – voor zover hier van belang – van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade (artikel 10, lid 8, Wet BPM). Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval sprake is van een auto met meer dan normale gebruiksschade tot een bedrag van in elk geval € 10.642. Dit betekent dat belanghebbende de vermindering mag bepalen op basis van een taxatierapport. In het kader van de taxatiemethode is het daarbij, anders dan de Inspecteur kennelijk betoogt, toegestaan dat gebruik wordt gemaakt van een koerslijst ter bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat.
4.5
In het kader van de taxatiemethode mogen, naast de zogenoemde ‘klassieke schade’, alle waardeverminderende factoren in aanmerking worden genomen, zoals bijvoorbeeld de status van een auto als ex-‘rental’ en het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket, mits de belastingplichtige bij een gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – zoals hier – aannemelijk maakt dat die factoren waardeverminderend zijn, en zo ja tot welk bedragen. In het door belanghebbende gebruikte taxatierapport is rekening gehouden met een aftrek vanwege de status van ex-rental ten bedrage van € 650 exclusief btw, met daarbij de omschrijving “afl. klaar maken huurauto”. Hoewel een nadere toelichting of specificatie daarop in het taxatierapport ontbreekt, acht het Hof, nu belanghebbende de auto heeft gekocht van een autoverhuurbedrijf en gelet op de ouderdom en het aantal gereden kilometers bij aankoop, het aannemelijk dat de status van ex-rental in dit geval een waardeverminderende factor vormt die bij de waardebepaling van de auto in aanmerking mag worden genomen, en wel tot een bedrag van afgerond € 786 (inclusief btw). Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket ten bedrage van (afgerond) € 103 (inclusief btw), derhalve € 889 in totaal (vgl. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2022, nrs. BK-ARN 21/01051 t/m 21/01382, ECLI:NL:GHARL:2022:10100). Omdat het hier niet gaat om herstelkosten, ziet het Hof geen aanleiding om niet het volle bedrag in aanmerking te nemen.
4.6
Met betrekking tot de zogenoemde ‘klassieke schade’ heeft belanghebbende, evenals de Inspecteur, in hoger beroep een groot aantal digitale foto’s van de auto overgelegd. Het gaat om de foto’s die zijn gemaakt bij de taxatie door de taxateur van belanghebbende respectievelijk bij het waarde-onderzoek door DRZ. Gelet op die foto’s, het taxatierapport van belanghebbende, het waarde-onderzoek door DRZ en de door partijen ter zitting gegeven toelichtingen, is er bij het Hof twijfel blijven bestaan over het door belanghebbende gestelde met betrekking tot de schade. Zoals gezegd, werkt dat in het nadeel van belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof moet daarom worden geconcludeerd dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat meer dan het door de Inspecteur aanvaarde bedrag aan schade van € 10.642 (afgerond 80% van € 13.277) als waardevermindering in aanmerking kan worden genomen. Met betrekking tot de remvoering verdient hierbij nog opmerking dat in het taxatierapport is vermeld dat de remvoering weliswaar in een matige staat verkeert, maar ook dat er geen bijzonderheden zijn waargenomen. Voorts is met betrekking tot de remvoering in het taxatierapport niet verwezen naar de schadecalculatie. In dat licht bezien, acht het Hof het niet aannemelijk dat met betrekking tot de remvoering sprake is van meer dan normale gebruiksschade waarvoor een waardevermindering in aanmerking dient te worden genomen.
4.7
Een en ander betekent dat de handelsinkoopwaarde van de auto nader dient te worden vastgesteld op € 7.494 (€ 19.025 -/- € 10.642 -/- € 889). In aanmerking genomen dat de historische nieuwprijs van de auto € 58.561 bedraagt en de bruto BPM € 18.471, bedraagt de verschuldigde BPM € 2.363. Daarop komt in mindering een bedrag van € 43 aan extra leeftijdskorting, zodat de door belanghebbende verschuldigde BPM € 2.320 beloopt. Belanghebbende heeft € 1.373 op aangifte voldaan, zodat de naheffingsaanslag op € 947 moet worden bepaald.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht, nu belanghebbende in hoger beroep gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur ter zake van de kosten die belanghebbende in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten vast op € 1.674 (2 punten voor proceshandelingen (verweerschrift en verschijnen ter zitting) maal € 837) voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op € 125 (exclusief btw) voor de kosten van de ter zitting verschenen deskundige. De omstandigheid dat de betreffende factuur op naam is gesteld van de rechtsbijstandverlener en niet op naam van belanghebbende doet, anders dan de Inspecteur heeft gesteld, daaraan niet af. Omdat aannemelijk is dat de gemachtigde op wier naam de factuur is gesteld de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek kan brengen, behoeft de vergoeding niet te worden verhoogd met omzetbelasting. De vergoeding voor het hoger beroep bedraagt derhalve in totaal € 1.799.
Opmerking hierbij verdient voorts nog dat het Hof de beslissing van de Rechtbank inzake de proceskosten in stand zal laten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar,
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 947, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.799 ter zake van het hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 5 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.