Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
11 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een overeenkomst van opdracht tussen een advocaat en zijn cliënt. De cliënt, aangeduid als [eiser], had een overeenkomst gesloten met [verweerster] B.V. voor rechtsbijstand in het kader van zijn echtscheiding. De cliënt beroept zich op dwaling, omdat hij onvoldoende was geïnformeerd over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank had de vorderingen van [verweerster] tot betaling van openstaande declaraties afgewezen en de overeenkomst van opdracht vernietigd, waarbij [verweerster] werd veroordeeld tot terugbetaling van reeds ontvangen bedragen. Het hof vernietigde echter dit vonnis en wees de vordering van [eiser] tot terugbetaling af, met de overweging dat het onaanvaardbaar zou zijn dat [verweerster] terugbetaalt, ongeacht de dwaling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de stellingen van [verweerster] onjuist had geïnterpreteerd en dat er geen verweer was gevoerd tegen de terugvordering in het geval van vernietiging van de overeenkomst. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [verweerster] werd veroordeeld tot betaling aan [eiser].