ECLI:NL:HR:2025:554

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
24/03098
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 juli 2024, nr. BK-23/401, werd aangevochten door belanghebbende, die eerder in hoger beroep was gegaan tegen een beslissing van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/6179). De Rechtbank had op basis van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een vergoeding toegekend aan belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook de beschikking inzake belastingrente.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad verwees naar de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (nr. 24/03094, ECLI:NL:HR:2025:457) dat tussen dezelfde partijen was uitgesproken.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/03098
Datum11 april 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 juli 2024, nr. BK-23/401 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/6179), betreffende de beslissing van de Rechtbank om belanghebbende op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb een vergoeding toe te kennen in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden, gelet op de gronden die zijn vermeld in het vandaag in de zaak met nummer 24/03094, ECLI:NL:HR:2025:457, tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.