ECLI:NL:HR:2025:525

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
23/01424
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verzoeken om dwangsommen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2023. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende, vertegenwoordigd door A.M.H. Hogervorst, tegen de afwijzing van verzoeken om toekenning van dwangsommen en schadevergoeding door de Inspecteur. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, waarin de verzoeken om dwangsommen en vergoedingen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waren afgewezen. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, en dat er geen noodzaak was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. Het beroep in cassatie is ongegrond verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/01424
Datum4 april 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2023, nrs. 21/01622 tot en met 21/01624 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 20/3247, HAA 20/3751 en HAA 20/4309) betreffende door de Inspecteur afgewezen verzoeken om toekenning van dwangsommen wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar, toekenning van vergoedingen van kosten op grond van artikel 7:15, lid 2, Awb, en een verzoek van belanghebbende om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.M.H. Hogervorst, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.