Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak hebben eisers, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest, gedateerd 21 november 2023, volgde op eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland en het hof zelf. De zaak betreft de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de juridisch eigenaar en de economisch eigenaar van panden, specifiek of deze kan worden gekwalificeerd als huur in de zin van artikel 7:201 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, met een specificatie van de kosten die aan de zijde van de Rabobank zijn begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.