Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
8 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 januari 2023. De verdachte, geboren in 1965, was aangeklaagd voor belaging van een vrouw met wie hij samen zong in een koor. De vrouw en haar dochter ontvingen gedurende een periode van meer dan een maand meer dan 20 sms- en e-mailberichten van de verdachte, die bedoeld waren om hen te dwingen niet meer naar het koor te gaan. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De Hoge Raad beoordeelde de cassatiemiddelen die door de advocaat van de verdachte waren ingediend, maar oordeelde dat deze niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof dat de verdachte stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster en dat hij dit deed met het oogmerk om haar te dwingen iets te doen of niet te doen, en om vrees aan te jagen. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van honderd uren naar 95 uren, met een bijbehorende vermindering van de vervangende hechtenis. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwierp het beroep voor het overige.