ECLI:NL:HR:2025:477
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over vergoeding kosten bezwaar naheffingsaanslag belasting personenauto’s
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 juli 2024, nr. 23/833. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 22/2757) die betrekking had op een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende was vertegenwoordigd door S.M. Bothof, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P].
De Hoge Raad heeft de klacht over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klacht niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de klacht niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2025 door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.