Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.M. Soetens en F.J. Manzoni, heeft een verweerschrift ingediend.
2.Uitgangspunten in cassatie
Voor de hiervoor bedoelde personen met een verstandelijke beperking beschikken de tot belanghebbende behorende rechtspersonen tezamen over ongeveer honderd tehuizen en woningen binnen de regio [...] (hierna: de eigen zorglocaties).
Artikel 11, lid 1, letter c, van de Wet geeft uitvoering aan artikel 132, lid 1, aanhef en letter b, van BTW-richtlijn 2006. Deze richtlijnbepaling ziet op ziekenhuisverpleging en medische verzorging, alsmede op de handelingen die daarmede nauw samenhangen, door publiekrechtelijke lichamen of, onder sociale voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor genoemde lichamen, door ziekenhuizen, centra voor medische verzorging en diagnose en andere naar behoren erkende inrichtingen van dezelfde aard.
Volgens artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale aard vrijgesteld van omzetbelasting, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen. Uit artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) in samenhang gelezen met de bij het Uitvoeringsbesluit behorende bijlage B (hierna: Bijlage B), meer specifiek post b.13 van Bijlage B, volgt dat door ziekenhuizen, poliklinieken, psychiatrische inrichtingen en dergelijke inrichtingen als zodanig verrichte leveringen en diensten van sociale aard, voor zover die diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, lid 1, letter c, van de Wet, ook zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
Deze wettelijke bepalingen geven uitvoering aan artikel 132, lid 1, letter g, van BTW-richtlijn 2006, dat ziet op diensten en goederenleveringen welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met sociale zekerheid, waaronder begrepen die welke worden verricht door organisaties die door de betrokken lidstaat als instelling van sociale aard worden erkend.
De Vennootschap zorgt voor de technische middelen en de werking ervan en de continue bereikbaarheid van de bij haar in dienst zijnde centralisten. Deze centralisten, die beoordelen of (medische) opvolging moet worden gegeven aan een alarmsignaal, zijn opgeleid om triage volgens de methodiek van het Nederlands Huisartsengenootschap uit te voeren en om klinisch te redeneren. Wanneer de centralist meent dat een alarmsignaal daartoe aanleiding geeft, roept hij een professionele hulp- en/of zorgverlener op om aan het alarmsignaal opvolging te geven. De Vennootschap is niet verantwoordelijk voor de na een oproeping noodzakelijk te verlenen professionele zorg of hulp.
Tegen het op aangifte voldane bedrag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Zij stelt zich op het standpunt dat de 24-uursdiensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet dan wel artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet.
De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, omdat de Vennootschap niet een erkende instelling is als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, van de Wet en evenmin een erkende instelling in de zin van artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 7, leden 1 en 2, letter a, van het Uitvoeringsbesluit.
3.De oordelen van het Hof
i) zijn de door de Vennootschap verleende 24-uursdiensten aan niet tot belanghebbende behorende instellingen die intramurale zorg verlenen, op grond van artikel 11, lid 1, letter c, van de Wet vrijgesteld van omzetbelasting?
ii) zijn de door de Vennootschap verleende 24-uursdiensten aan niet tot belanghebbende behorende instellingen die extramurale zorg verlenen, op grond van artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet vrijgesteld van omzetbelasting?
4.Relevante regelgeving
Volgens middel I kunnen ter zake van leveringen en diensten die door leden van een fiscale eenheid jegens derden worden verricht, de hiervoor bedoelde vrijstellingsbepalingen alleen van toepassing zijn wanneer het desbetreffende lid van de fiscale eenheid dat als dienstverrichter is opgetreden – in dit geval de Vennootschap – is erkend als instelling zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, van de Wet respectievelijk artikel 11, lid 1, letter f, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit en post b.13 van Bijlage B. Aangezien de Vennootschap niet is erkend als ziekenhuis of centrum voor medische verzorging nochals instelling van sociale aard, kunnen de door haar jegens derden verrichte 24-uursdiensten in geen geval op grond van de hiervoor vermelde bepalingen voor vrijstelling in aanmerking komen.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over het karakter van de btw-groep zoals hiervoor in 5.2.3 tot en met 5.2.6 weergegeven, is af te leiden dat de gelijkstelling van een btw-groep met één enkele belastingplichtige meebrengt dat alle belastbare prestaties die de individuele leden van de btw-groep juridisch gezien jegens derden verrichten, voor btw-doeleinden moeten worden aangemerkt als prestaties van de btw-groep als de enige belastingplichtige. Uit die rechtspraak valt niet af te leiden of die gelijkstelling ook geldt wanneer het gaat om de toepassing van een vrijstelling die is voorbehouden aan een (rechts)persoon die voldoet aan daartoe gestelde subjectgebondenvoorwaarden die zijn opgenomen in hetzij de richtlijnbepaling zelf, hetzij in een nationale bepaling van een lidstaat die gebruikmaakt van de in BTW-richtlijn 2006 geboden mogelijkheid om aanvullende eisen aan toepassing van die vrijstelling te verbinden.
Gezien de nauwkeurige formulering van de vrijstellingsvoorwaarden in artikel 132, lid 1, letters b en g, en de artikelen 133 en 134 van BTW-richtlijn 2006 [7] , alsmede het gegeven dat vrijstellingsbepalingen strikt moeten worden uitgelegd, kan worden betwijfeld of deze verruiming verenigbaar is met het karakter van vrijstellingen als afwijkingen van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel jegens een derde wordt verricht [8] , en of deze verruiming strookt met doel en strekking van de onderhavige vrijstellingen die – als prestaties in het algemeen belang – zijn opgenomen in artikel 132 van BTW-richtlijn 2006, te weten het verlagen van de kosten voor de consument [9] . In het bijzonder voor gezondheidskundige verzorging en verpleging van de mens en nauw met maatschappelijk werk samenhangende prestaties geldt daarenboven dat de vrijstelling van btw voor deze werkzaamheden specifiek is voorbehouden aan (rechts)personen die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen, hetgeen als regel alleen voldoende kan worden gewaarborgd wanneer zij naar behoren zijn erkend. [10]
Wat betreft de vrijstellingen van artikel 132, letters b en g, van BTW-richtlijn 2006 valt op dat zowel letter b als letter g, de voorwaarden die de lidstaten moeten stellen aan toepassing van deze vrijstellingen, verbindt aan ‘instellingen’,en niet zozeer aan ‘belastingplichtigen’. Deze omstandigheid kan worden gezien als een aanwijzing dat, wanneer in financieel, economisch en organisatorisch opzicht nauw verweven bedrijven een btw-groep vormen waarvan een of meer instellingen deel uitmaken die voldoen aan de voor deze vrijstellingen geldende subjectgebonden voorwaarden, telkens elke instelling afzonderlijk in aanmerking moet worden genomen, zodat andere bedrijven of bedrijfsonderdelen van die btw-groep die een dergelijke erkenning als instelling niet hebben, ter zake van belastbare prestaties geen beroep op die erkenning kunnen doen. De toepassing van de hier bedoelde vrijstellingen wordt dan niet door het bestaan van de btw-groep verruimd, maar blijft beperkt tot belastbare prestaties van dat lid of die leden van de btw-groep dat daadwerkelijk voldoet respectievelijk die daadwerkelijk voldoen aan alle subjectgebonden voorwaarden.
Deze uitleg lijkt te passen in het stelsel van heffing van btw en is in overeenstemming met doel en strekking van de onderhavige vrijstellingen (zie hiervoor in 5.3.2). Dezeuitleg brengt met zich dat belastbare prestaties van een btw-groep op dezelfde wijze worden behandeld als die van elke andere belastingplichtige die geen btw-groep is en die zowel belastbare prestaties verricht die kunnen worden gerangschikt onder een (al of niet aan subjectieve voorwaarden gebonden) vrijstelling, als belastbare prestaties die met btw zijn belast, en die naar rato van deze belaste prestaties recht op aftrek van voorbelasting heeft.
De vraag rijst of dit oordeel van het Hof juist is, wanneer in aanmerking wordt genomen dat voor handelingen die nauw samenhangen met het verzorgen en verplegen van in een inrichting opgenomen personen respectievelijk met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, geldt dat de kwaliteit van die specifieke werkzaamheden door middel van een erkenning van de dienstverrichter moet zijn gewaarborgd
.
Hoe moet in dit geval worden beoordeeld of voor toepassing van artikel 132, lid 1, letters b en g, van BTW-richtlijn 2006 in samenhang gelezen met artikel 133, aanhef en letter a, van BTW-richtlijn 2006 is voldaan aan de subjectgebonden voorwaarde van het ontbreken van een winstoogmerk? Moet de eis van het ontbreken van een winstoogmerk niet in elk geval ook gelden voor dat lid van de btw-groep, in dit geval de Vennootschap, dat een belastbare prestatie als bedoeld in artikel 132, lid 1, letters b en g, van BTW-richtlijn 2006 verricht?
6.Beslissing
1.De relevante bepalingen uit BTW-richtlijn 2006
(…).”