ECLI:NL:HR:2025:461

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
24/03623
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak betreffende onroerendezaakbelastingen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de belanghebbenden [X1] en [X2], vertegenwoordigd door G. Veldhuisen, tegen het dagelijks bestuur van Cocensus, vertegenwoordigd door [P]. Het beroep in cassatie is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2024, nummer 22/2285, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 21/69). De kwestie betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het Hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 28 maart 2025, waarbij de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/03623
Datum28 maart 2025
ARREST
in de zaak van
[X1] en [X2] (hierna: belanghebbenden),
vertegenwoordigd door G. Veldhuisen,
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS,
vertegenwoordigd door [P],
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2024, nr. 22/2285 [1] , op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/69) betreffende een ten aanzien van belanghebbenden gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.