Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
18 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 januari 2023. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het misbruik maken van identificerende persoonsgegevens door als medewerker van een postbedrijf een pakketje op naam van een ander te bestellen en vervolgens voor ontvangst daarvan te tekenen, in strijd met artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kon worden afgeleid. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak, zodat deze opnieuw kan worden berecht.
De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde, omdat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kon worden afgeleid dat de verdachte het pakketje had besteld en voor ontvangst had getekend. De bewezenverklaring was in dat opzicht onvoldoende met redenen omkleed. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.