ECLI:NL:HR:2025:349

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
23/03329
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en kostenafrekening bij hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die was veroordeeld voor medeplichtigheid bij hennepteelt. De betrokkene had verzocht om kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit in mindering te brengen op het voordeel. Het hof had deze kosten niet in aanmerking genomen, omdat de betrokkene was vrijgesproken van diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de verwerping van het verweer ontoereikend had gemotiveerd. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over kosten die voor aftrek in aanmerking komen en de motiveringsplicht van de rechter. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om kosten die in directe relatie staan tot het delict adequaat te motiveren in hun beslissingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03329 P
Datum11 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 augustus 2023, nummer 21-001046-22, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping van het verweer dat de op de betrokkene verhaalde kosten voor illegaal afgenomen elektriciteit in mindering moeten worden gebracht op het voordeel.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Schadeverhaal Liander
17. Dan als laatste het schadeverhaal van Liander voor een bedrag van 22.407,38 euro, ten aanzien van de illegaal afgetapte stroom ten behoeve van de hennepkwekerij. Zoals genoemd betrekt de rechtbank deze kosten niet in de berekening, omdat dit schadebedrag is ontstaan naar aanleiding van de diefstal van de stroom en cliënt voor dit feit (feit 2) is vrijgesproken. In de visie van de verdediging een volstrekt onbegrijpelijk oordeel. Client is weliswaar niet veroordeeld voor de diefstal van de stroom, maar draait wél op voor de kosten die dat met zich meebrengt. Het is evident dat cliënt hierdoor onder aan de streep minder voordeel overhoudt. Het betreft daarnaast kosten die onlosmakelijk verbonden zijn met de terbeschikkingstelling van het pand ten behoeve van de hennepkwekerij. Hieraan doet overigens niet af dat de kosten pas achteraf komen; het blijven kosten die cliënt in het kader van deze zaak heeft moeten maken. Nogmaals; het schadeverhaal is onlosmakelijk verbonden aan de hennepkwekerij en de terbeschikkingstelling van het pand, alsmede de eventuele verdiensten die cliënt daaraan zou hebben overgehouden. Cliënt is degene die de kosten draagt, waardoor deze dus ook als kosten in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dienen te worden betrokken.
18. Het schadeverhaal van Liander dient dan ook als kosten zoals bedoeld in art. 36e lid 8 Sr te worden aangemerkt. De 22.407,38 dient naar het oordeel van de verdediging dan ook als kostenpost in de berekening van het ontnemingsbedrag te worden betrokken.”
2.2.2
De uitspraak van het hof houdt het volgende in:
“De betrokkene is bij vonnis van rechtbank Gelderland van 14 maart 2022 (parketnummer 05-297286-20) veroordeeld tot straf ter zake van medeplichtigheid bij het medeplegen van het op 17 juni 2020 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel. Betrokkene heeft berust in het vonnis.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Inkomsten
De veroordeelde heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 28 februari 2022 verklaard dat hij van zijn onderhuurders € 1.500,- per week ontving. Het hof gaat - evenals de rechtbank - uit van een ontnemingsperiode van 52 weken. Veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich bij die periode neer te leggen. Het totaal aan huurinkomsten is derhalve vast te stellen op (€ 1.500,-- per week x 52 weken =) € 78.000,--.
Kosten
(...)
Schadeverhaal Liander
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat veroordeelde met Liander een betalingsregeling is overeengekomen in verband met de in zijn pand illegaal afgetapte elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. Om die reden heeft veroordeelde een schuld aan Liander van € 22.407,38, waarop hij inmiddels (7 x € 500,-- =) € 3.500,-- zou hebben afgelost. De raadsvrouw heeft gesteld dat deze kosten onlosmakelijk met de hennepkwekerij verbonden zijn en om die reden in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt het volgende. Veroordeelde is door de rechtbank bij vonnis van 22 maart 2022 vrijgesproken van het tenlastegelegde feit 2 dat ziet op de diefstal van elektriciteit, toebehorend aan Liander. Liander heeft zich ook niet gesteld als benadeelde partij in de strafzaak van veroordeelde. Dat Liander genoemde schade heeft verhaald op veroordeelde en hij met Liander een betalingsregeling heeft getroffen, betekent niet dat het hof daarmee - gelet op de gegeven vrijspraak - rekening zou moeten houden. Het hof is daarom - met de rechtbank - van oordeel dat de terugbetaling van genoemd bedrag door veroordeelde geen kosten zijn die ten behoeve van het verkregen wederrechtelijk voordeel zijn gemaakt. Het hof zal om die reden met deze kosten geen rekening houden en deze kosten niet in mindering brengen.”
2.3
Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en, zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met dergelijke kosten. De rechter is in het algemeen niet verplicht om de beslissing daarover te motiveren. Dat is anders als namens de betrokkene gemotiveerd en met specificatie van de betreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden afgetrokken. Dan moet de rechter bij verwerping van het verweer in zijn uitspraak gemotiveerd tot uitdrukking brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als dergelijke kosten kunnen gelden maar dat zij – al dan niet gedeeltelijk – voor rekening van de betrokkene moeten blijven. (Vgl. HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200.)
2.4
Het hof heeft het in het cassatiemiddel bedoelde verweer verworpen omdat de terugbetaling van illegaal afgenomen elektriciteit aan Liander niet kan worden aangemerkt als “kosten (...) die ten behoeve van het verkregen wederrechtelijk voordeel zijn gemaakt”. Het hof heeft de verwerping daarmee ontoereikend gemotiveerd. In aanmerking genomen dat de illegaal afgenomen elektriciteit is gebruikt bij – kort gezegd – de teelt van hennep en dat de betrokkene is veroordeeld voor medeplichtigheid bij het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod door een ruimte ter beschikking te stellen voor de betreffende hennepkwekerij, is niet zonder meer begrijpelijk waarom de voldoening van de als gevolg van de hennepteelt ontstane elektriciteitskosten niet in directe relatie zou staan tot het delict waarvoor de betrokkene is veroordeeld.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2025.