ECLI:NL:HR:2025:346

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
24/03567
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake feitelijk leiding geven aan onjuiste aangifte omzetbelasting

Op 11 maart 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 21 november 2011. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat F.R. Herreveld, had verzocht om herziening van een eerdere veroordeling voor feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting door een rechtspersoon. De Hoge Raad had eerder twee aanvragen tot herziening van het hof afgewezen en oordeelde dat de nieuwe aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De aanvrager voerde aan dat het hof had beslist op basis van een dossier waarvan niet langer door hem ingebrachte stukken deel uitmaakten. De Hoge Raad merkte op dat, zelfs als deze stelling juist was, dit niet kon leiden tot een herziening op basis van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de aanvrager niet had aangetoond dat er een ernstig vermoeden bestond dat, als de ingebrachte stukken bekend waren geweest, dit had geleid tot een vrijspraak of andere beslissingen zoals bedoeld in de wet. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/03567 H
Datum11 maart 2025
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 21 november 2011, nummer 24-000575-10, ingediend door F.R. Herreveld, advocaat in Rotterdam,
namens
[aanvrager] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Groningen van 26 januari 2005 – de aanvrager veroordeeld voor “feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd”. Het hof heeft de aanvrager een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opgelegd.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1
De Hoge Raad heeft twee eerdere aanvragen tot herziening van het arrest van het hof afgewezen (zie het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1825, respectievelijk van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:694).
3.2.2
De aanvraag voert in de kern aan dat het hof heeft beslist op basis van een dossier waarvan niet langer door de aanvrager ingebrachte stukken deel uitmaakten. De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 juni 2022 al geoordeeld dat – ook uitgaande van de juistheid van deze stelling – dit niet kan leiden tot een van de in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv genoemde beslissingen. De Hoge Raad kan de aanvraag daarom niet in behandeling nemen. De Hoge Raad merkt hierbij niettemin nog het volgende op.
3.2.3
Anders dan in de aanvraag naar voren wordt gebracht, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 juni 2022 niet geoordeeld dat de omstandigheid dat een uitspraak als bedoeld in artikel 457 Sv “op basis van een incompleet procesdossier tot stand is gekomen” nooit een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv kan opleveren. Uit dat arrest volgt dat, als ervan wordt uitgegaan dat door de aanvrager ingebrachte stukken in de loop van de behandeling van de strafzaak geen deel meer uitmaakten van het dossier, die omstandigheid op zichzelf niet een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv vormt.
3.2.4
Door de aanvrager is niet gesteld en ook niet onderbouwd dat het ernstige vermoeden bestaat dat, als de inhoud en de strekking van de door de aanvrager ingebrachte stukken aan het hof bekend waren, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot – voor zover hier van belang – een vrijspraak van het tenlastegelegde feit.
3.3
De aanvraag bevat verder ook niets dat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als onder 3.1 is omschreven. Het gevolg daarvan is – gelet op artikel 460 lid 2 en 465 lid 1 Sv – dat de Hoge Raad de aanvraag niet in behandeling kan nemen.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2025.