Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
11 maart 2025.
Hoge Raad
Op 11 maart 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 21 november 2011. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat F.R. Herreveld, had verzocht om herziening van een eerdere veroordeling voor feitelijk leiding geven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting door een rechtspersoon. De Hoge Raad had eerder twee aanvragen tot herziening van het hof afgewezen en oordeelde dat de nieuwe aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De aanvrager voerde aan dat het hof had beslist op basis van een dossier waarvan niet langer door hem ingebrachte stukken deel uitmaakten. De Hoge Raad merkte op dat, zelfs als deze stelling juist was, dit niet kon leiden tot een herziening op basis van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de aanvrager niet had aangetoond dat er een ernstig vermoeden bestond dat, als de ingebrachte stukken bekend waren geweest, dit had geleid tot een vrijspraak of andere beslissingen zoals bedoeld in de wet. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld.