ECLI:NL:HR:2025:345

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
23/02797
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplichtigheid aan poging tot moord door brandbom in woning

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was betrokken bij een poging tot moord door het gooien van een brandbom in de woning van een ander. De bewezenverklaring van de medeplichtigheid aan de poging tot moord was onderwerp van discussie. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat de plaats en tijd van de medeplichtigheidshandelingen expliciet vermeld moesten worden, onjuist was. De Hoge Raad verduidelijkte dat de plaats en tijd van de medeplichtigheidshandelingen niet alleen de handelingen zelf betreffen, maar ook de plaats en tijd van het misdrijf waarop de medeplichtigheid betrekking heeft. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, maar constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zeventien jaren naar zestien jaren en negen maanden. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in zaken van medeplichtigheid en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02797
Datum11 maart 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 juli 2023, nummer 20-002755-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van feit 7.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 7 bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 16 september 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning van die [slachtoffer] , immers hebben die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nachtelijke uren, op de begane grond van voornoemde woning met brandversnellende middelen een hevig uitslaande brand doen ontstaan, terwijl die [slachtoffer] zich aldaar bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk feit hij, verdachte, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] instructies gegeven ten aanzien van het tanken van jerrycans en de wijze van brandstichten (rol wc papier meenemen, dop er af, papier er in stoppen) en die [medeverdachte 1] verteld dat hij binnendoor moet reizen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6. Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Tenlastegelegde onder feit 6 en 7
(...)
16 september 2018
Op 16 september 2018 omstreeks 05:26 uur komt er bij de meldkamer van de politie de melding door dat er een woningbrand gaande was op de [a-straat 1] te [plaats] . Uit de verklaring van wijlen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is op te maken dat [slachtoffer] op enig moment plotseling wakker werd van een luide knal en glasgerinkel. [slachtoffer] schoot overeind en keek naar buiten. Hij zag dat er een jonge man voor zijn woonkamerraam stond en iets in zijn woonkamer gooide waarna er een felle brand ontstond in zijn woonkamer. Gelet op de ligging van de slaapkamer ten opzichte van de woonkamer was het voor [slachtoffer] niet mogelijk om zijn woning op de gebruikelijke wijze te verlaten. [slachtoffer] is door het raam van zijn slaapkamer geklommen waardoor hij ternauwernood aan de dood kon ontsnappen. Als gevolg van de woningbrand zijn twee van de honden van [slachtoffer] komen te overlijden. [slachtoffer] heeft de politie een signalement gegeven van de man die voor zijn woning stond. De man was 1.80 à 1.85 meter lang, had brede schouders en zwart gekleurd haar met een slag. De verbalisanten hebben gerelateerd dat het signalement van medeverdachte [medeverdachte 2] qua lengte, postuur en haardracht overeenkomt met het door [slachtoffer] gegeven signalement.
Na de brand is er een onderzoek ingesteld. Daar bleek dat er in de woonkamer brandbaar materiaal was gegooid waardoor de gehele woning is uitgebrand.
Uit de telecommunicatieanalyse volgt dat de telefoon van [medeverdachte 2] , met telefoonnummer [telefoonnummer] , op 16 september 2018 samen met de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 1] tot omstreeks 02:00 uur aanstralen nabij [plaats] en daarna [plaats] . Omstreeks 03:40 uur verlaten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [plaats] en gaan ze richting [plaats] waarna ze vervolgens richting [plaats] rijden alwaar ze twee zendmasten aanstralen om 04:27 uur en 04:29 uur. Omstreeks 05:10 uur vindt de brandstichting plaats en te 05:33 uur straalde het nummer van [medeverdachte 2] een zendmast in [plaats] aan in de richting van onder andere de plaats delict. Hierna gaat het telefoonnummer van [medeverdachte 2] weer terug naar [plaats] (aanstraling 06:40 uur). De telefoon van [medeverdachte 1] wordt kort na het delict aangetroffen bij de woning aan de [a-straat] .
Op de camerabeelden van het huisje […] van [vakantiepark] is waargenomen dat op 16 september 2018 om 02:42:18 uur [medeverdachte 2] naar buiten komt en naar de Vito toeloopt. Om 02:44:18 uur gaat [medeverdachte 2] weer naar binnen. Om 03:23:00 uur komt [medeverdachte 1] naar buiten en loopt naar de Vito. Hij zet twee, mogelijk drie, flesjes op het dak van de Vito aan de passagierszijde, waarna hij terug naar het huisje loopt. Om 03:27:59 uur opent [medeverdachte 1] het portier aan de bestuurderszijde en zet een tas in de auto. Om 03:28:15 uur staat de verdachte in de deuropening van het chalet. [medeverdachte 1] staat bij de schuifdeur van de Vito aan de passagierszijde. [medeverdachte 2] loopt naar die schuifdeur en draagt een voorwerp in zijn rechterhand. Om 03:29:10 pakt [medeverdachte 1] een flesje van het dak en loopt hij recht uit beeld. Om 03:33:56 uur stapt [medeverdachte 2] in bij de bijrijderszijde en om 03:36:59 stapt [medeverdachte 1] in bij de bestuurderskant waarna de auto wegrijdt. Om 06:38:05 uur komt de Vito terug bij het huisje. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stappen uit. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 1] op dit moment geen jas meer bij zich heeft.
[medeverdachte 1] heeft in het verhoor van 10 oktober 2018 bij de politie verklaard dat hij met [medeverdachte 2] naar de [a-straat 1] te [plaats] is gegaan. Volgens [medeverdachte 1] zou het [medeverdachte 2] zijn geweest die dingen tegen de woning heeft gegooid. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 1] , te weten dat hij met [medeverdachte 2] naar de [a-straat] is gegaan, betrouwbaar. [medeverdachte 2] past niet alleen in het signalement zoals dat door [slachtoffer] is gegeven, maar ook zijn telefoon reist net als die van [medeverdachte 1] naar de plaats delict en op de beelden is te zien dat [medeverdachte 2] ca anderhalf uur voor de brandstichting samen met [medeverdachte 1] in [plaats] in de auto stapt en wegrijdt en ca anderhalf uur na de brandstichting weer samen met [medeverdachte 1] in [plaats] terugkomt.
Uit het OVC-gesprek van 13 september 2018 om 07:58:09 uur kan worden afgeleid dat de brandstichting in de nacht van 13 september 2018 niet volgens plan is verlopen. Hierna volgt er om 13:14:43 uur een gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] waaruit is af te leiden dat er gedacht wordt aan een nieuwe brandstichting met een ontploffing. De verdachte zegt namelijk tegen [medeverdachte 2] ‘But tonight is explosion ha. First this one with the paper, this stone, and this BOEM, you know!’. Om 16:03:03 uur volgt er een gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . De verdachte zegt daarbij ‘er was helemaal niets te zien hé, bij dat huis’ en ‘we bonken vanavond dat raam eruit, gewoon daar binnen’. [medeverdachte 1] onderbreekt op dat moment de verdachte met de woorden ‘er zaten mensen binnen hé’, waarop de verdachte reageert ‘en dan een bommetje erbij’. Gelet op de opmerking van [medeverdachte 1] dat er mensen binnen zaten, is het hof van oordeel dat voorafgaande aan de tweede brandstichting voor de verdachte en [medeverdachte 1] duidelijk was dat het niet ging om een verlaten woning maar om een woning waarin mensen aanwezig waren. Uiteindelijk heeft er op 13 september 2018 niet nog een poging, plaatsgevonden.
Op 15 september 2018, een dag voor de tweede aanslag op de [a-straat] te [plaats] , om 16:36:12 uur vindt er een gesprek plaats tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , hierbij gaat het onder andere over de mislukte brandstichting, maar gaat het ook over het gebruik van een Molotov cocktail en hoe deze gemaakt moeten worden. Anders dan door de verdediging betoogd, is het hof van oordeel dat er geen sprake is van meepraten door de verdachte, maar worden er gerichte opdrachten en inlichtingen gegeven over het maken van de Molotov en hoe er brand moet worden gesticht. Zo zegt de verdachte ‘gewoon 2 moletofs er tegen aan (...) gewoon echt alles uit de kast halen, gewoon van die glazen flessen (...) flappen erin, en dan, als hij erin kan, jij aan de andere kant en dan gewoon een steen door de raam, steen door de raam en naar binnen’.
Kort voor de aanslag op de woning aan de [a-straat] zijn er nog een aantal gesprekken die gaan over de brandstichting. Op 16 september 2018 om 03:05:04 uur is er een gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , op de achtergrond wordt Roemeens gesproken. In dit gesprek zegt de verdachte dat het ‘het beste gewoon effe met zijn tweeën’ moeten doen en legt hij aan [medeverdachte 1] uit hoe het werkt: ‘dat is toch heel simpel? Gewoon uuh dinge erin doen. Gewoon papier erin doen’. Tevens heeft de verdachte gezegd dat het ‘allemaal schoon moet zijn, anders zit DNA erop, snap je? En hij brandt niet goed af. Je moet gewoon een rol nieuw wc-papier meenemen. Als je daar bent, dop er af halen, doppen in je zak doen van die flessen. Papier erin stoppen en dan aansteken, kijk, je moet gewoon zo doen.’
Het verweer van de verdediging dat hier verschillende gesprekken door elkaar lopen en het hierbij gaat om drugs en het testen daarvan met wc-papier acht het hof niet aannemelijk geworden. Uit de OVC-gesprekken is weliswaar op te maken dat de verdachte zich ook bezig hield met drugs, hierover praat hij namelijk met de Roemenen in het Engels, maar de hiervoor aangehaalde passage kan volgens het hof niet anders geïnterpreteerd worden dan dat het ziet op het laten ontploffen van een Molotov cocktail.
Later om 03:10:05 uur vraagt [medeverdachte 1] aan verdachte of hij een filmpje moet maken waarop de verdachte reageert dat dit kan. Om 03:12:36 uur vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] of hij ook een bommetje wil meenemen dan, waarop [medeverdachte 1] reageert ja doen we. De verdachte vraagt ditzelfde daarna ook in het Engels aan [medeverdachte 2] . Vervolgens legt de verdachte in het Engels uit hoe met de bom moet worden omgegaan. Zo zegt de verdachte dat de bom met ‘two hands’ moet worden vastgehouden en ‘stone and inside’. Vervolgens legt de verdachte in het Nederlands en in het Engels uit waar geparkeerd moet worden en waar er camera’s zijn. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte inlichtingen heeft gegeven over waar ze moesten zijn, hoe ze de brand moesten stichten en hoe de Molotov gehanteerd moest worden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens om 03:36:59 uur met de Vito vanaf [plaats] zijn vertrokken en circa anderhalf uur later een brandbom in de woonkamer van de door [slachtoffer] bewoonde woning in [plaats] hebben gegooid. De aard en de hoeveelheid van de brandversnellende middelen die bij deze brandstichting zijn gebruikt, waren zodanig dat de brand zeer snel om zich heen kon grijpen. Het opzet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was dus overduidelijk gericht op het tot stand brengen van een brand in de woning waarbij het de bedoeling was om in de woning een explosie teweeg te brengen. Uit niets is aannemelijk geworden dat gecontroleerd is of [slachtoffer] op het moment van de brandstichting in de woning aanwezig was, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bewoners de nacht doorgaans in hun eigen woning doorbrengen. [medeverdachte 1] had na de eerste poging op 13 september 2018 zelfs tegen de verdachte gezegd dat er mensen binnen waren. Het hof leidt hieruit af dat zo de verdachte en zijn medeverdachten de aanwezigheid van een of meer bewoners op de 16de al niet verwachtten, zij in ieder geval de aanmerkelijke kans daarop op de koop hebben toegenomen. Verder hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich niet bekommerd om de vraag of [slachtoffer] voldoende tijd zou hebben om zijn woning ongeschonden te verlaten. Het hof is gelet op het voorgaande met de rechtbank van oordeel dat er tenminste een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] de brandstichting niet zou overleven en dat de verdachte en zijn medeverdachten die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust hebben aanvaard.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is het hof voorts van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden een brandbom in de woonkamer van [slachtoffer] te gooien. De verdachte en zijn medeverdachten hebben deze brandstichting samen gepland en voorbereid. Vanaf dat moment zijn er door de verdachte en zijn medeverdachten beslissingen genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van dat plan. Gedurende al die tijd hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap gegeven. Zelfs nadat de door de verdachte en [medeverdachte 1] geplande eerdere brandstichting aan de woning van [slachtoffer] op 13 september 2018 was mislukt en zij wisten dat er mensen aanwezig waren, hebben zij volhard in hun plan om in die woning brand te stichten, daarvoor nieuwe voorbereidingen getroffen en hebben zij, nu samen met [medeverdachte 2] , op 16 september 2018 een nieuwe – geslaagde – poging gepland en uitgevoerd.
Het hof is van oordeel dat uit het handelen van de verdachte en de medeverdachten van kalm beraad en rustig overleg blijkt. Dat sprake zou zijn van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin zij zouden hebben gehandeld is gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte door het geven van inlichtingen medeplichtig is aan het medeplegen van poging tot moord zoals dit onder feit 7 is bewezenverklaard.”
2.3
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat in het geval de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden op medeplichtigheidshandelingen, de plaats en het tijdstip van die handelingen moeten worden vermeld. Die opvatting is onjuist. Als plaats en tijdstip van de medeplichtigheidshandelingen gelden niet alleen de plaats waar en het tijdstip waarop die handelingen werden verricht, maar ook die van het misdrijf waarop de medeplichtigheidshandelingen betrekking hebben (vgl. HR 14 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0501).
2.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zeventien jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zestien jaren en negen maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2025.