Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
18 maart 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 31 mei 2022. De zaak betreft meerdere opzettelijk begane overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen door een rechtspersoon, die als professionele vervoerder van gevaarlijke stoffen handelde zonder inachtneming van alle veiligheidsvoorschriften. De verdachte, een B.V., heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij de advocaat H.H. van Steijn betrokken was. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 1.500 naar € 1.350.
De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was om de uitspraak van het hof te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en het beroep voor het overige te verwerpen.