ECLI:NL:GHAMS:2022:2079

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
23-001513-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen door een rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in Den Haag. De verdachte, een rechtspersoon, was aangeklaagd voor het niet naleven van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet goed afsluiten van een tankwagen, waardoor gevaarlijke stoffen ongecontroleerd naar buiten konden treden, en het vervoeren van gevaarlijke stoffen die niet waren toegelaten voor vervoer. De feiten vonden plaats op 25 juli 2016, toen de verdachte met een transporteenheid, bestuurd door een chauffeur, gevaarlijke stoffen vervoerde over de A58. Tijdens een lossing in Oirschot werd een lek in de tank geconstateerd, wat leidde tot verontreiniging van de buitenzijde van de tank en het wegdek. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de bestuurder aan de rechtspersoon konden worden toegerekend, omdat deze handelingen binnen de normale bedrijfsvoering vielen. De verdachte werd vrijgesproken van opzet, maar de culpoze variant werd wel bewezen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van in totaal € 3.500,-, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. Het hof benadrukte de verantwoordelijkheid van de verdachte als professionele vervoerder van gevaarlijke stoffen en de noodzaak om alle veiligheidsvoorschriften na te leven. Tevens werd de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in hoger beroep in aanmerking genomen, wat leidde tot een matiging van de geldboete.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001513-21
Datum uitspraak: 31 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 september 2018, gewezen in de strafzaak onder parketnummer 82134614-17 tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 25 juli 2016 te Oirschot en/of Oisterwijk, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij met een door [bestuurder] bestuurde transporteenheid gevaarlijke stoffen, te weten ijzersulfaat, UN nummer 3264, klasse 8, en / of een bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), UN nummer 3264, klasse 8, vervoerd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg A58, in elk geval over land, terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers,
- was de tank niet zodanig gesloten dat van de inhoud niets ongecontroleerd naar buiten kon treden (voorschrift 4.3.2.3.3 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en/of
- bevonden zich tijdens het vervoer gevaarlijke resten van de vervoerde stoffen aan de buitenzijde van de tanks (voorschrift 4.3.2.3.5 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en/of
- was de tank beladen met een gevaarlijke stof, te weten, ijzersulfaat, UN nummer 3264, klasse 8, en / of een bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), UN nummer 3264, klasse 8,, terwijl deze niet volgens 6.8.2.3.1 voor het vervoer was toegelaten (voorschrift 4.3.2.1.5 van Bijlage I van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de economische politierechter.

Bewijsoverweging

Een transporteenheid van de verdachte, bestuurd door [bestuurder] , heeft de in de hierna in de bewezenverklaring genoemde gevaarlijke stof vervoerd. Bij een lossing in Oirschot bleek dat de flens van de tankoplegger een klein lekje vertoonde. De verdachte heeft hiervan melding gemaakt bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De chauffeur heeft de lekkage gedicht door het plaatsen van een houten keg in het gat bij de flens en heeft zijn weg vervolgd. Even later is hij staande gehouden door de inspecteur van de ILT, die constateerde dat er een lek was waardoor druppels van de vervoerde stof op het wegdek terechtkwamen en dat de lekkage ook verontreiniging van de buitenzijde van de tank had veroorzaakt.
Op het keuringsdocument van de desbetreffende tankoplegger, geldig tot 8 juni 2017, staat onder punt 10.2 vermeld dat alleen stoffen, die niet gevaarlijk kunnen reageren met de materialen van het reservoir, de pakkingen, de uitrusting en de beschermende bekleding, mogen worden vervoerd. Onder punt 11 bij opmerkingen staat de in de tankpoplegger vervoerde gevaarlijke stof, UN 3264, bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), 8, III niet specifiek vermeld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het opzettelijk begaan van alle drie de deelverwijten in de tenlastelegging.
De raadsman heeft volledige vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
De chauffeur heeft de lekkage provisorisch gedicht en heeft vastgesteld dat de tank een half uur later nog steeds niet lekte. Omdat hij er toen op mocht vertrouwen dat het lek gedicht was mocht hij zijn weg vervolgen. Meer of anders kon niet van hem worden verwacht, zodat zijn gedraging niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De desbetreffende gevaarlijke stof was wel degelijk toegelaten in de door de chauffeur bestuurde transporteenheid conform 6.8.2.3.1 van de ADR.
Opzet
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het ongecontroleerd naar buiten treden van de inhoud van de tank, kan worden gesproken indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij dient het te gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is of bij hem kan worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij die kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van degene die weet heeft van de kans op het gevolg, maar die ervan uit is gegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan immers worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Gelet op de handelingen die de bestuurder van de transporteenheid en zijn collega hebben verricht kan niet gezegd worden dat de bestuurder bewust een aanmerkelijke kans – zo die er al was – heeft aanvaard dat de inhoud van de tank ongecontroleerd naar buiten zou treden. De verdachte wordt derhalve vrijgesproken van het opzettelijk begaan van de eerste twee deelverwijten in de tenlastelegging. De ook ten laste gelegde culpoze variant daarvan is wel bewezen.
Toerekening aan rechtspersoon
Blijkens de wetsgeschiedenis en bestendige jurisprudentie kan een rechtspersoon (in de zin van artikel
51 van het Wetboek van Strafrecht) worden aangemerkt als dader indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een algemene regel laat zich dus bezwaarlijk formuleren. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is nochtans of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De bestuurder in de onderhavige zaak is in dienst van de verdachte en de gedragingen die hij heeft verricht passen in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, hetgeen ook blijkt uit het overleg dat hij met collega’s heeft gevoerd en de komst van een collega ter plaatse om het lek te helpen dichten. De gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest, want de bestuurder en zijn collega meenden dat de lekkage was opgelost zodat de bestuurder zijn vervoershandelingen – de normale werkzaamheden van het bedrijf – kon vervolgen. De rechtspersoon vermocht over de gedragingen van de bestuurder te beschikken nu de bestuurder bij de rechtspersoon in dienst was en daarover (bijvoorbeeld tijdens het overleg dat heeft plaatsgevonden) had kunnen beschikken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van de bestuurder van de transporteenheid aan de verdachte redelijkerwijs kunnen worden toegerekend. Het verweer dienaangaande wordt verworpen.
Lading gevaarlijke stof
Op het certificaat van goedkeuring dat bij de desbetreffende tankoplegger hoorde zijn specifieke stoffen die vallen onder het UN-nummer 3264 vermeld. Het feit dat UN-nummer 3264 op het certificaat wordt vermeld betekent niet dat alle stoffen die daaronder vallen in de tankoplegger zijn toegelaten. Dat geldt slechts voor de specifiek vermelde stoffen. Onvoldoende is gebleken dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de instantie die de certificaten afgeeft, destijds volstond met generieke aanduidingen en dat alle onder die categorie vallende stoffen waren toegelaten. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
a. zij op 25 juli 2016 te Oisterwijk handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij met een door [bestuurder] bestuurde transporteenheid een gevaarlijke stof, te weten een bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), UN nummer 3264, klasse 8, vervoerd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg A58 terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers,
1. was de tank niet zodanig gesloten dat van de inhoud niets ongecontroleerd naar buiten kon treden en
2. bevonden zich tijdens het vervoer gevaarlijke resten van de vervoerde stoffen aan de buitenzijde van de tank,
en,
b. zij op 25 juli 2016 te Oisterwijk opzettelijk een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij met een door [bestuurder] bestuurde transporteenheid een gevaarlijke stof, te weten een bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), UN nummer 3264, klasse 8, vervoerd over de voor het openbaar verkeer openstaande weg A58, terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen terzake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
- was de tank beladen met een gevaarlijke stof, te weten een bijtende zure anorganische vloeistof n.e.g. (bevat zwavelzuur en ijzersulfaat), UN nummer 3264, klasse 8, terwijl deze niet volgens 6.8.2.3.1 voor het vervoer was toegelaten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd,
en
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 7.000,- waarvan € 3.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,- waarvan € 3.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De bepalingen neergelegd in en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen beogen de veiligheid te waarborgen van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Als professionele vervoerder van deze gevaarlijke stoffen rust een grote verantwoordelijkheid op de verdachte om met inachtneming van alle veiligheidsvoorschriften te handelen en erop toe te zien dat dit ook gebeurt door een ieder die bij de uitvoering van die werkzaamheden is betrokken. Dit heeft de verdachte onvoldoende gedaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2022 is zij eerder voor overtreding in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte mee. Daarbij neemt het hof wel in ogenschouw dat de verdachte een groot bedrijf betreft met een, ook naar zeggen van de ILT, uitstekende reputatie.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van € 1.000,- per niet-opzettelijk begaan feit (bewezen verklaard onder a.1. en a.2.) en € 2.000,- voor het opzettelijk begane feit (bewezen verklaard onder b.) passend en geboden.
Het hof ziet geen meerwaarde – zoals door de advocaat-generaal gevorderd – in een gedeeltelijke voorwaardelijk geldboete. De verdachte lijkt zich terdege bewust van de noodzaak tot het handelen in overeenstemming met de regelgeving die geldt bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen en verwacht mag worden dat zij zich voldoende zal inspannen om dienovereenkomstig te handelen.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, met een jaar en zeven maanden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 21 september 2018, terwijl het hof het arrest uitspreekt op 31 mei 2022. Om die reden zal het hof de voor feit b. op te leggen geldboete matigen tot € 1.500,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte
wegens het onder a.1. bewezen verklaarde feit tot een
geldboetevan
€ 1.000 (duizend euro),
wegens het onder a.2. bewezen verklaarde feit tot een
geldboetevan
€ 1.000 (duizend euro),
wegens het onder b. bewezen verklaarde feit tot een
geldboetevan
€ 1.500 (duizend vijfhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. W.S. Ludwig en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van
mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 mei 2022.
mr. W.S. Ludwig en mr. A.D.R.M. Boumans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.