2.2.2Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter naar zijn persoonlijke omstandigheden:
Het gaat op dit moment goed met mij. In 2017 gebruikte ik nog veel drugs. Inmiddels heb ik het licht gezien. Ik ben weer gaan werken. Ik ben fulltime constructieschilder. Direct na 1 september 2017 ben ik werk gaan zoeken. Het is erg moeilijk geweest om werk te vinden. Gelukkig is het uiteindelijk toch gelukt. In de tussentijd heb ik ook een nierziekte gehad.
Ik heb hulp gezocht om af te kicken van mijn drugsverslaving. Dat is goed gegaan. Ik heb tien jaar lang een drugsprobleem gehad. Als ik nu terugkijk zou ik willen dat ik eerder was gestopt met het gebruiken van drugs. Ik zou het jammer vinden als mijn leven wordt verstoord door de straf die ik ga krijgen in deze strafzaak. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou voor mijn partner erg ingrijpend zijn. Ook voor mijn werk en huurwoning zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen goede zaak zijn.
De advocaat-generaal vraagt mij of ik volledig ben gestopt met het gebruiken van drugs. Daarop antwoord ik dat ik na een aanhouding voor diefstal in 2020 volledig ben gestopt met het gebruiken van drugs. Ik heb in 2020 een velg van een autowiel gestolen. Dit deed ik, omdat de velgen van mijn eigen auto, af waren gehaald. Het is heel dom dat ik dat gedaan heb. Toentertijd ging ik zonder na te denken door het leven. Ik pleegde veel strafbare feiten om mijn drugsverslaving te bekostigen.
Mijn raadsman vraagt mij of ik nerveus ben. Daarop antwoord ik dat ik dat ben. Ik klap helemaal dicht. Ik kan niet luchtig doen over wat er de afgelopen periode gebeurd is. Ik heb een zware tijd achter de rug. Mijn partner heeft suïcidale gedachtes gehad. Ik vind het heel erg dat het zover heeft moeten komen. Ik had me anders moeten opstellen tegenover haar. Dit is het allemaal niet waard geweest. De relatie met mijn partner is op dit moment goed. Het gaat goed met mijn partner. Als ik terug zou moeten naar de gevangenis dan is dat desastreus voor mij, maar ook voor haar. Mijn partner heeft gezegd dat zij niet weet of ze het leven nog aankan als ik terug de gevangenis in moet. Dat doet veel met mij. Ik probeer mijn verantwoordelijkheid te nemen.
De raadsman voert zijn pleidooi als volgt:
(...) Er zit een lange periode tussen de pleegdatum van de tenlastegelegde feiten en de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg. Ook de behandeling van het hoger beroep is niet snel gegaan.
Er zijn veel strafzaken waar drugshandel gedurende een langere periode ten laste wordt gelegd. Ik wil de feiten in deze strafzaak niet bagatelliseren, het gaat immers om een periode van vijf maanden. Vergeleken met andere zaken waar het gedurende een langere periode handelen in drugs ten laste is gelegd, is dat echter relatief kort. Het gaat in deze strafzaak om een grote hoeveelheid drugs, die in een korte periode is verhandeld. Ik snap het punt van de advocaat-generaal dat men zich minder veilig voelt als er meer in drugs gehandeld wordt. Ik snap dat het niet prettig is om op straat aangesproken te worden met de vraag of je drugs wil kopen. Deze problematiek ontstaat echter vooral door de handel in harddrugs. Daarnaast is er in deze strafzaak geen sprake van gewelddadige gedragingen.
Het is terecht dat de rechtbank in eerste aanleg de duur van de opgelegde straf flink heeft verminderd, omdat de redelijke termijn behoorlijk is geschonden. Ik snap echter niet dat de rechtbank in eerste aanleg stelt dat een gevangenisstraf van 24 maanden in beginsel passend is voor deze feiten. In deze strafzaak, is het voorhanden hebben van meer dan 25 kilo hennep tenlastegelegd. Dit, samen met de LOVS-richtlijnen, in ogenschouw nemend, maakt dat de redelijke termijn is geschonden. In het kader van passende straftoemeting is een gevangenisstraf van zestien maanden dan erg fors. In aanloop naar de terechtzitting in hoger beroep heb ik geprobeerd dit via e-mails kenbaar te maken.
In deze strafzaak speelt mee dat de vrouw van mijn cliënt ziek is. In 2017 was mijn cliënt zwaar drugsverslaafd. Nadat mijn cliënt in 2020 is aangehouden, voor de diefstal van de velgen van een auto, is hij naar een afkickkliniek gegaan. Hij heeft hard gewerkt om zijn leven te beteren. Zijn partner is hier erg blij mee. Mijn cliënt beseft zich dat het opnieuw gebruiken van drugs uit den boze is. Sinds zijn opname in een afkickkliniek heeft mijn cliënt geen terugval gehad. Verder heeft hij een goed netwerk. Hij heeft een partner, werk en een eigen woning. Ook hoeft er, tenzij zijn partner er alleen voor komt te staan, niet gevreesd te worden voor een terugval van mijn cliënt.
Vaak zien we bij misdrijven gerelateerd aan het verhandelen van hennep, dat verdachten de consequenties van hun handelen niet goed overzien. Mijn cliënt heeft vrijwel geen strafbare feiten meer gepleegd sinds september 2017. Mijn cliënt heeft alleen nog een keer velgen van een auto gestolen. Dit deed hij nadat de velgen van zijn eigen auto gestolen waren. Achteraf bleek dat hij de verkeerde velgen heeft gestolen. Dit is een stomme actie geweest. Na de aanhouding voor die diefstal is mijn cliënt afgekickt en sindsdien is hij een ander mens. Ik verzoek uw hof daarom om de eis van de advocaat-generaal niet te volgen. Ik zal uw hof een aantal alternatieve straffen voorleggen.
Hierbij vraag ik uw hof om rekening te houden met het tijdsverloop van de behandeling van deze strafzaak, de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt en het feit dat hij geen recidive heeft op dit feit. Dit alles zou ertoe moeten leiden dat er een andere straf, dan de straf die de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd, wordt opgelegd. Hiervoor verwijs ik naar jurisprudentie van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het gaat om de strafzaak met ECLI-nummer ECLI:GHSHE:2017:257. In die strafzaak is hennephandel gedurende een periode van vier jaar tenlastegelegd. In die strafzaak waren er geen strafmatigende omstandigheden. Het hof heeft de verdachte in die strafzaak toen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, opgelegd. Die gevangenisstraf is dus korter dan de straf die mijn cliënt in eerste aanleg opgelegd heeft gekregen, terwijl er in die strafzaak geen sprake was van een schending van de redelijke termijn of van enige bijzondere persoonlijke omstandigheden.
In de strafzaak die vandaag in het hoger beroep aan de orde is, is er wel sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daarnaast zijn er bijzondere persoonlijke omstandigheden en is er geen sprake van recidive. Het is daarom mijns inziens passend om een taakstraf op te leggen. Deze taakstraf mag best fors zijn. Het uitvoeren van een lange taakstraf zal voor mijn cliënt lastig zijn naast zijn fulltime baan. Hierdoor zal een taakstraf wel degelijk aanvoelen als een zware straf. Tevens zou het passend kunnen zijn om een lange voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit is denk ik echter niet noodzakelijk, gezien het feit dat mijn cliënt geen recidive heeft. Samengevat zou het niet zo moeten zijn dat uw hof de advocaat-generaal per definitie volgt in zijn strafeis. Een lange voorwaardelijke gevangenisstraf geeft het juiste signaal af naar de maatschappij. Het opleggen van een forse taakstraf zou ook passend kunnen zijn.”