Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [de broer] en [de zus]. De zaak betreft de vraag of [de broer] zijn aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd wegens opzettelijke verzwijging, zoals bedoeld in artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten, waaronder een vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 april 2019 en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 december 2020, 8 februari 2022 en 12 december 2023. [de broer] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof van 8 februari 2022 en 12 december 2023, waarop [de zus] een verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van [de broer] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [de broer] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.