In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de vrouw zijn op 28 september 1991 met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden is, voor zover in cassatie van belang, het volgende bepaald:
“
Gemeenschap van inboedel
Artikel 1
De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel; elke andere gemeenschap van goederen is tussen hen uitgesloten.
(...)
Vergoedingen
Artikel 6
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking. Deze vergoedingen zijn terstond opeisbaar.
(...)
Verrekening van inkomsten
Artikel 11
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 8, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld. (…)
(...)
Afrekening aan het einde van het huwelijk
Artikel 19
(…)
2. Bij het einde van het huwelijk door echtscheiding, alsmede bij scheiding van tafel en bed zullen de echtgenoten met elkaar afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald ten aanzien van de pensioenrechten. Buiten de afrekening blijven echter alle aanbrengsten ten huwelijk, al wat krachtens erfrecht of door schenking is verkregen, de opbrengst van een en ander en wat voor een en ander in de plaats is gekomen, alsmede wat klaarblijkelijk onverteerd is gebleven van hetgeen op grond van de jaarlijkse verrekening werd verkregen.
3. (...) De afrekening als in lid 2 bedoeld geschiedt naar de toestand en waarde op de dag waarop de procedure tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed aanhangig werd gemaakt.
4. De afrekening blijft achterwege indien het vermogen van een van de echtgenoten of van beiden per saldo negatief is.
(…)”
(ii) Aan de akte van huwelijkse voorwaarden is een lijst van aanbrengsten gehecht, waarvan de tekst, voor zover in cassatie van belang, als volgt luidt:
“
door [de man] wordt ten huwelijk aangebracht:
1. alle activa en passiva van de door hem onder de naam (…) te (…) uitgeoefende garagebedrijven, welke activa en passiva blijken uit een door AVM Accountants te (…) opgemaakte balans per 1 januari 1991, welke activa en passiva zullen worden ingebracht in een nog op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;
2. schuld aan [de vrouw] wegens achterstallig salaris over 1990 en 1991 ten bedrage van ƒ 33.000,--
door [de vrouw] wordt ten huwelijk aangebracht:
- renteloze vordering op [de man] wegens geleend geld ten bedrage van ƒ 33.000,--.”
(iii) De man heeft een eenmanszaak gehad (hierna: de eenmanszaak), waarin hij garagebedrijven uitoefende. Bij akte van 26 maart 1992 heeft de man een besloten vennootschap (hierna: de BV) opgericht. Op 1 september 1992 is de akte van inbreng verleden, waarbij de man ter volstorting van de aandelen in de BV de activa en passiva van zijn eenmanszaak heeft ingebracht vanaf 1 januari 1991. Aan de akte van inbreng is de balans van de eenmanszaak van 1 januari 1991 gehecht.
(iv) De aandelen in de BV zijn op 15 november 2013 verkocht en op 19 november 2013 overgedragen aan een derde. De man was tot de verkoop enig aandeelhouder van de BV.
(v) Voorafgaand aan de overdracht van de aandelen heeft de BV op verzoek van de koper een bedrag aan dividend aan de man uitgekeerd.