Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 24 april 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling voor diefstal. Het hof had de verdachte echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hof ervan uitging dat er geen schriftuur met grieven was ingediend door of namens de verdachte. Dit leidde tot een vernietiging van de uitspraak van het hof en een terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam.
De advocaat van de verdachte, M.C. Pedrotti, had een cassatiemiddel ingediend, waarin werd betoogd dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen grieven waren ingediend. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde dat het hof inderdaad ten onrechte had geoordeeld en dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had gelet op de grieven die waren ingediend via een e-mailbericht van de raadsvrouw aan de strafgriffie van het hof, dat op de avond vóór de rolzitting was verzonden.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige behandeling van ingediende stukken en de noodzaak voor de rechter om alle relevante informatie in overweging te nemen bij het nemen van beslissingen over ontvankelijkheid in hoger beroep.