Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het helpen van 22 personen met de Turkse nationaliteit bij het verkrijgen van een wederrechtelijk verblijf in Nederland. De verdachte had deze personen arbeid laten verrichten in zijn transportbedrijf, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was. Het hof had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de tenlastegelegde feiten op basis van artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht, omdat het hof oordeelde dat deze bepaling een geprivilegieerde systematische specialis vormde ten opzichte van artikel 197a lid 2 Sr. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat artikel 197b Sr niet kan worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55 lid 2 Sr, en dat het oordeel van het hof dus onjuist was. Dit leidde tot een (partiële) vernietiging van de uitspraak van het hof en een terugwijzing van de zaak voor herbehandeling van de strafbaarheid van de verdachte en de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 18 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:228, verduidelijkt dat de verhouding tussen artikel 197b en artikel 197a lid 2 Sr niet zo is dat de eerste als bijzondere strafbepaling geldt ten opzichte van de tweede. De uitspraak van het hof is vernietigd, maar het beroep is voor het overige verworpen. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe beoordeling van de strafbaarheid en de strafoplegging.