Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 januari 2025.
Hoge Raad
In de Zeeuws-Vlaamse zedenzaak is de verdachte aangeklaagd voor jarenlang seksueel misbruik van haar twee minderjarige dochters en andere minderjarige meisjes. De zaak betreft meerdere artikelen uit het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 240b (oud), 242 (oud), 244 (oud), 248 (oud), 250 (oud) en 273f Sr. De Hoge Raad heeft op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 31 januari 2024 had geoordeeld in deze strafzaak. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat M.A.C. de Bruijn uit Amsterdam. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het cassatieberoep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, en is openbaar uitgesproken.