Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 31 oktober 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een incident in 2018 in Leidschendam, waar hij naar aanleiding van een ruzie in een uitgaansgelegenheid meerdere keren met een scherp voorwerp in het bovenlichaam van een ander heeft gestoken en tegen diens hoofd heeft geschopt. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M. Bouman uit Delft. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. Na beoordeling is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan op 7 januari 2025, waarbij de vice-president M.J. Borgers als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.