ECLI:NL:GHDHA:2023:2070

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
22-000250-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag met nadere bewijsoverweging en reactie op voorwaardelijke verzoeken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 juli 2018 te Leidschendam, waar de verdachte, in een ruzie met het slachtoffer, deze meerdere keren met een mes heeft gestoken. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen, toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, ondanks de door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario's die niet door het hof als aannemelijk werden beschouwd. De verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de straf vastgesteld op 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen, waarbij het hof de materiële en immateriële schade heeft vastgesteld op respectievelijk €1.630 en €5.000, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000250-22
Parketnummer: 09-852037-20
Datum uitspraak: 31 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [verblijfplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts is in eerste aanleg beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2018 te Leidschendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, door met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek en/of het gezicht en/of de nek en/of het bovenlichaam en/of de zijde te steken en/of tegen het hoofd te schoppen en/of te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 juli 2018 te Leidschendam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
doormet dat opzet die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaalmet een
mes, althansscherp en/of puntig voorwerp
,in de borststreek en
/of het gezicht en/ofde nek en
/ofhet bovenlichaam en
/ofde zijde
heeft gestokente stekenen
/oftegen het hoofd
heeft geschoptte schoppen en/of te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
(Nadere)bewijsoverweging
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de gang van zaken als volgt is geweest:
De verdachte werd door zijn vader afgezet bij [café]. Het was daar buiten een behoorlijke chaos. De verdachte zag zijn vriendin staan en ging naar haar toe. Hij werd vrijwel direct zelf gestoken. Hij is al na twee minuten in een auto gestapt en door iemand die hij niet kende naar het ziekenhuis gebracht. Hij is niet binnen geweest bij [café].
Het hof acht de door de verdachte gestelde gang van zaken niet aannemelijk, nu deze geen enkele steun vindt in het dossier.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte is [café] (Hierna: [café]) binnengekomen met [naam 1] en [naam 2]. Er ontstond een onenigheid, die leidde tot een ruzie in de rookruimte. De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] stonden daarbij tegenover elkaar. Er was ten minste sprake van ‘halen en trekken’. Deze ruzie leek even gesust, maar is – rond sluitingstijd van [café] – buiten voortgezet. Hierbij heeft de verdachte het slachtoffer meerdere malen gestoken en geschopt tegen zijn hoofd.
Als gevolg van het steken en schoppen heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Dat bestond uit vijf steekwonden, te weten op zijn borst, rug, nek en in zijn zij. Voorts heeft het slachtoffer een klaplong gekregen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte ten tijde van het incident tatoeages had in zijn gezicht en dat hij een kaalgeschoren hoofd met een staartje had. Diverse getuigen hebben verklaard dat een man met dit signalement binnen is geweest bij [café] en daar
betrokken was bij een ruzie, die buiten is voortgezet. Enkele getuigen hebben de verdachte ook aangeduid met zijn naam.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard over slaande bewegingen van de verdachte. Uit hun verklaringen is af te leiden dat zij er eerst van uitgingen dat er geslagen was, maar - nadat zij bloed zagen – concludeerden dat die slaande bewegingen stekende bewegingen moeten zijn geweest. Dat acht het hof een logische gevolgtrekking. Het slachtoffer heeft zelf ook verklaard meermalen te zijn gestoken door verdachte.
In de getuigenverklaringen wordt over meerdere messen gesproken. Het hof sluit niet uit dat ook andere personen gewapend zijn geweest met een mes, als gevolg waarvan ook de verdachte zelf gewond kan zijn geraakt. Dit laat echter onverlet dat het hof van oordeel is dat uit het dossier blijkt dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken en geschopt en daarmee het genoemde letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit op de hiervoor bewezenverklaarde wijze heeft begaan.
Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorwaardelijke verzoeken gedaan, te weten het laten verrichten van onderzoek naar de zendmastgegevens, de belgegevens van de mobiele telefoon van de verdachte en de telefoongegevens van [naam 3], indien het hof uitgaat van de aanwezigheid van de verdachte in [café] en/of die [naam 3] als mededader van de verdachte ziet.
Het hof overweegt ten aanzien van deze voorwaardelijke verzoeken als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 juli 2018 enige tijd binnen is geweest in [café] en daar betrokken is geweest bij een ruzie in de rookruimte. Het hof baseert dat op diverse getuigenverklaringen. Nu de stelling van de verdachte dat hij in het geheel niet binnen is geweest – in het licht van hetgeen zich in het dossier bevindt – onvoldoende is onderbouwd, ziet het hof geen noodzaak tot toewijzing van het verzoek om onderzoek te laten verrichten naar de zendmastgegevens en de belgegevens van de mobiele telefoon van de verdachte.
Voorts heeft het hof – in tegenstelling tot de rechtbank – het medeplegen
nietbewezenverklaard. Hiermee is de voorwaarde die de raadsman aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, niet vervuld zodat het verzoek om onderzoek te laten verrichten naar de telefoongegevens van [naam 3] geen verdere bespreking meer behoeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Door aldus te handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en erger nog het risico genomen dat het slachtoffer als gevolg van het steken zou komen te overlijden. Blijkens de slachtofferstukken in het dossier en hetgeen namens het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, beïnvloedt het incident ruim 5 jaar later nog steeds het leven van het slachtoffer en ondervindt hij nog steeds gevolgen daarvan. Het feit is door verdachte gepleegd op straat, in de buurt van een uitgaansgelegenheid, waarbij andere personen aanwezig waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat een feit als de onderhavige ook veel maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Redelijke termijn
Het hof neemt in aanmerking dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is met 1 jaar en 6 maanden overschreden, omdat die termijn is aangevangen op 30 juli 2018 en het vonnis waarvan beroep is gewezen op 26 januari 2022.
De rechtbank heeft deze overschrijding bij vonnis verdisconteerd in de strafmaat in die zin, dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden die de rechtbank passend achtte, met zes maanden is verminderd.
Hoewel het hof anders dan de rechtbank geen medeplegen bewezen heeft verklaard, ziet het hof geen reden uit te gaan van een lagere straf dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof acht met de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zesendertig maanden in beginsel passend. Deze straf doet recht aan de ernst van het feit. Evenals de rechtbank zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in een vermindering van deze straf met zes maanden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 8.130,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.630,-
materiëleschade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2022 (de datum van het rechterlijk oordeel van de rechtbank) tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de wettelijke rente gevorderd is vanaf de datum waarop er is betaald, maar dat uit de stukken niet blijkt op welke data die betalingen hebben plaatsgevonden.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij
immateriëleschade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 juli 2018 (de datum van het door het hof bewezen feit) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 6.630,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.630,00 (zesduizend zeshonderddertig euro) bestaande uit
€ 1.630,00 (duizend zeshonderddertig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.630,00 (zesduizend zeshonderddertig euro) bestaande uit € 1.630,00 (duizend zeshonderddertig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet (volledige) betaling, op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 januari 2022 en van de immateriële schade op 21 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans,
mr. A. de Lange en mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
in bijzijn van de griffier mr. J.A. Gram.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2023.
mr. M.J. de Haan-Boerdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.