ECLI:NL:HR:2025:1923

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
23/00595
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale dating- en investeringsfraude met medeplegen oplichting en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2023. De verdachte, geboren in 1961, was betrokken bij internationale dating- en investeringsfraude, waarbij hij werd beschuldigd van medeplegen van oplichting (artikel 326.1 Sr) en gewoontewitwassen (artikel 420ter jo. 420bis.1.b Sr). De advocaat van de verdachte, R.J.A. van den Munckhof, heeft een cassatiemiddel ingediend, terwijl de advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd en de duur van de gijzeling verminderd, waarbij is vastgesteld dat de gijzeling voor de duur van ten hoogste één jaar moet worden toegepast, wat in deze zaak betekent dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan. Tevens is de opgelegde gevangenisstraf verminderd van zes maanden naar vijf maanden en twee weken, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00595
Datum16 december 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2023, nummer 23-002531-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat R.J.A. van den Munckhof bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling voor de duur van ten hoogste één jaar kan worden toegepast, waarbij onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen gijzeling.
3.2
Op grond van artikel 36f lid 5 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812).
3.3
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.
3.4
De Hoge Raad doet verder uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat voor zover het hof ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van dit in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 Sv de gijzeling op 365 dagen heeft bepaald, moet worden uitgegaan van een gijzeling voor de duur van 360 dagen;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijf maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2025.