ECLI:NL:HR:2025:1897

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
24/03615
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdraagbaarheid en verpandbaarheid van vorderingen uit coronasteunmaatregelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan over de overdraagbaarheid en verpandbaarheid van vorderingen van ondernemers op de overheid uit hoofde van de coronasteunmaatregelen, specifiek de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) en de Regeling tegemoetkoming vaste lasten (TVL). De curator van Wenable B.V., die in faillissement verkeert, heeft in cassatie gevorderd dat deze vorderingen niet verpandbaar zijn, en dat ING Bank N.V. geen pandrecht heeft verkregen op de vorderingen uit deze regelingen. De rechtbank Amsterdam had eerder deze vorderingen afgewezen, met de overweging dat vorderingsrechten in het algemeen overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich daartegen verzet. De Hoge Raad bevestigde deze lijn van redeneren en oordeelde dat de vorderingen van Wenable op de overheid geen persoonlijk karakter hebben en derhalve overdraagbaar zijn. De Hoge Raad oordeelde dat de aard van de vorderingsrechten, ook al zijn ze voortgevloeid uit subsidieregelingen, zich niet verzet tegen overdracht. De curator en ING hadden na het eindvonnis van de rechtbank afgesproken het hoger beroep over te slaan, wat leidde tot deze cassatieprocedure. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03615
Datum12 december 2025
ARREST
In de zaak van
Caroline Ada DE WEERDT,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van Wenable B.V.,
kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,
EISERES tot cassatie,
hierna: de curator,
advocaat: R.R. Oudijk,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: ING,
advocaten: T.T. van Zanten en L. van den Reek.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak C/13/742500 / HA ZA 23-1046 van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2024.
De curator heeft tegen het vonnis van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
ING heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de curator mede door L.J.W. Mingelen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal S.E. Bartels strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze zaak gaat het om de vraag of vorderingsrechten van ondernemers op de overheid uit hoofde van de coronasteunmaatregelen ‘Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid’ (hierna: de NOW) en ‘Regeling tegemoetkoming vaste lasten’ (hierna: de TVL), overdraagbaar en daarmee verpandbaar zijn.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Wenable B.V. (hierna: Wenable) maakte onderdeel uit van het Wenable-concern.
(ii) ING heeft in september 2020 financiering verstrekt aan het Wenable-concern. In dat kader heeft ING zekerheden bedongen, waaronder een stil pandrecht op de (toekomstige) vorderingen van Wenable.
(iii) Wenable en de andere vennootschappen van het Wenable-concern zijn in mei 2022 in staat van faillissement verklaard.
(iv) Voorafgaande aan haar faillissement heeft Wenable een beroep gedaan op coronasteunmaatregelen, te weten op de NOW en de TVL.
(v) In april 2022 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland € 764.078,98 aan TVL-subsidies betaald op de bankrekening van Wenable bij ING.
(vi) Na het faillissement van Wenable heeft het UWV in de maanden mei, juni en juli 2022 in totaal € 51.939,-- aan NOW-subsidies betaald op de bankrekening van Wenable bij ING. De loonkosten waarop deze NOW-betalingen betrekking hadden (de salarissen van personeel over de maanden januari, februari en maart 2022), waren op dat moment al betaald door Wenable met gebruikmaking van het door ING verstrekte krediet.
2.3
De curator vordert, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat vorderingen uit hoofde van de NOW en de TVL niet verpandbaar zijn en daarmee dat ING geen pandrecht verkreeg op de vorderingen van Wenable uit deze regelingen, en veroordeling van ING tot betaling aan de curator van bedragen die uit hoofde van de NOW en de TVL op de bankrekening van Wenable bij ING zijn betaald.
2.4
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. [1] Zij heeft daartoe onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen.
Het wettelijke uitgangspunt (art. 3:83 lid 1 BW) dat vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet, geldt ook voor vorderingsrechten uit publiekrechtelijke rechtsverhoudingen. Bij wet is niet bepaald dat de vorderingsrechten uit hoofde van de NOW en de TVL niet overdraagbaar zijn. Ook de aard van deze vorderingsrechten verzet zich niet tegen overdracht. De vorderingsrechten van Wenable op de overheid hebben geen persoonlijk karakter. Het gaat om gewone geldvorderingen tot betaling van bedragen uit hoofde van coronasteunregelingen. Door overdracht (en ook verpanding), waardoor de schuldenaar een andere schuldeiser krijgt (of kan krijgen), verandert niet de inhoud van de prestatie. De persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser spelen geen bijzondere rol en zijn rechten kunnen ook door een ander worden uitgeoefend. (rov. 4.3)
Ook het doel van de NOW en de TVL verzet zich niet tegen de overdraagbaarheid van de uit die regelingen voortvloeiende vorderingen. Het enkele feit dat de NOW bepaalt dat de subsidie moet worden aangewend voor de betaling van de loonkosten en dat de TVL bepaalt dat dit een tegemoetkoming is voor de vaste lasten, betekent niet dat deze vorderingen daarom naar hun aard niet overdraagbaar zijn. In de regelingen is niet opgenomen dat de werknemers en schuldeisers uit de subsidiegelden zelf betaald moeten worden. De subsidiegelden werden pas achteraf uitbetaald, dus het was ook niet mogelijk om ze rechtstreeks daarvoor aan te wenden. (rov. 4.4)
Ook als een subsidie met een bepaald doel is toegekend, staat die subsidie nadat deze is uitgekeerd bloot aan verhaal door alle schuldeisers van de subsidieontvanger. Dat neemt niet weg dat op de ontvanger van de subsidie de verplichting rust zijn vermogen zo aan te wenden dat aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Ook als de subsidievoorwaarden niet overdraagbaar zijn, kan de ontvanger de subsidie gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is bestemd. Het is aan de subsidieverlener om erop toe te zien dat aan de voorwaarden voor de subsidie wordt voldaan. Onoverdraagbaarheid zou geen garantie bieden voor een juiste besteding. (rov. 4.5)
In het arrest Staat/Appels [2] is geoordeeld dat vorderingen van de Staat op een vennootschap naar hun aard onoverdraagbaar zijn. In de onderhavige zaak gaat het niet om vorderingen van de Staat, maar om vorderingen op de Staat. De vergelijking met het arrest Staat/Appels gaat daarom niet op. (rov. 4.6)
2.5
De curator en ING zijn, na het eindvonnis van de rechtbank, op de voet van art. 398, aanhef en onder 2, Rv overeengekomen het hoger beroep tegen dat vonnis over te slaan (sprongcassatie).

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel richt zich met diverse klachten tegen de rov. 4.3-4.6 van het vonnis van de rechtbank. Het klaagt onder meer dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, omdat een vorderingsrecht ook onoverdraagbaar kan zijn als geen sprake is van een (zuiver) persoonlijk karakter, wegens de bijzondere aard van het vorderingsrecht, althans de bijzondere omstandigheden van het geval. Verder heeft de rechtbank volgens het onderdeel miskend dat een persoonlijk karakter bij vorderingsrechten ook kan voortvloeien uit de aard van de aan de vordering ten grondslag liggende rechtsverhouding die zich tegen overdracht verzet. Vanwege de omstandigheid dat het om subsidieregelingen gaat en gelet op het doel van de NOW en de TVL (ontslag van werknemers voorkomen en ondernemingen overeind houden), verzet de aard van de vorderingsrechten daaruit zich tegen overdracht, aldus het onderdeel.
3.2
Ingevolge art. 3:83 lid 1 BW zijn eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet.
3.3
Vorderingsrechten kunnen naar hun aard onoverdraagbaar zijn indien zij een persoonlijk karakter hebben, zoals wanneer de te verrichten prestatie verband houdt met persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser, [3] of als de aard van de aan de vordering ten grondslag liggende rechtsverhouding zich tegen overdracht verzet. De rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar kan een dusdanig persoonlijk karakter hebben dat een daaruit voortvloeiend vorderingsrecht niet door een ander dan deze schuldeiser kan worden uitgeoefend, en daarmee onoverdraagbaar is. Daarbij geldt niet als algemene regel dat de aard van geldvorderingen op de overheid uit hoofde van subsidieregelingen zich verzet tegen overdracht. Of dat het geval is, hangt af van de inhoud van de subsidieregeling en van de overige omstandigheden van het geval.
3.4
Gelet op wat hiervoor in 3.3 is overwogen, gaat onderdeel 1 terecht ervan uit dat de bijzondere aard van het vorderingsrecht, althans de bijzondere omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een vorderingsrecht onoverdraagbaar is, en dat een persoonlijk karakter van vorderingsrechten ook kan voortvloeien uit de aard van de aan de vordering ten grondslag liggende rechtsverhouding, zoals een subsidieverhouding. Dit heeft de rechtbank evenwel niet miskend. Zij heeft zich immers in de rov. 4.3-4.6 van een en ander rekenschap gegeven, en is in het licht van de aan Wenable toegekende subsidies en de onderliggende regelingen tot het oordeel gekomen dat de geldvorderingen van Wenable op de overheid uit hoofde van de NOW en de TVL geen persoonlijk karakter hebben en dat de aard van deze vorderingsrechten, ook al vloeien zij voort uit subsidieregelingen, zich niet tegen overdracht verzet. Dit oordeel is juist. Daarop stuiten de hiervoor in 3.1 genoemde klachten af.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.6
Partijen hebben verzocht om compensatie van de proceskosten, wegens het karakter van deze (proef)procedure. De Hoge Raad zal dienovereenkomstig beslissen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
12 december 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 26 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3796.
2.HR 12 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2326.
3.Parl. Gesch. Boek 3, p. 314.