ECLI:NL:HR:2025:1883

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
25/00338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over zorgmachtiging en procesrecht in Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in Amsterdam woont, had eerder een zorgmachtiging aangevraagd die door de rechtbank was afgewezen. De officier van justitie verzocht opnieuw om een zorgmachtiging, die door de rechtbank op 1 november 2024 werd verleend, na een mondelinge behandeling waarin getuigen, waaronder een psychiater, werden gehoord. Betrokkene betwistte de feiten die ten grondslag lagen aan de zorgmachtiging en stelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld op basis van nieuwe informatie die pas ter zitting was gepresenteerd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de informatie die ter zitting was verkregen, mocht gebruiken om haar beslissing te onderbouwen, mits betrokkene de kans had gekregen om op deze informatie te reageren. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarbij werd benadrukt dat de rechter vrij is in de waardering van de verkregen informatie en dat de procedure onder de Wvggz niet dezelfde bewijsregels volgt als het burgerlijk procesrecht. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene in het kader van de Wvggz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer25/00338
Datum12 december 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: D. Rijpma,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar
de beschikking in de zaak C/13/757954/ FA RK 24-6906 van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Bij verzoekschrift van 5 februari 2024 heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een (aansluitende) zorgmachtiging te verlenen. De rechtbank [1] heeft dit verzoek afgewezen bij beschikking van 20 februari 2024.
2.2
Bij verzoekschrift van 11 oktober 2024 heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden.
2.3
Op 1 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord betrokkene en zijn advocaat, een arts en een coassistent, en telefonisch een psychiater. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover in cassatie van belang:
“Psychiater: In september is betrokkene met een crisismaatregel kort opgenomen geweest. Toen de vorige zorgmachtiging verliep in februari werkte het depot nog 3 maanden door. Daarna is betrokkene minder goed gaan functioneren. Orale medicatie is geprobeerd maar dat is niet gelukt. Er was sprake van catatonie met een acuut beeld en toen is betrokkene opgenomen. Zonder cannabis gebruik neemt het functioneren enorm toe. Op dit moment kan betrokkene geen informatie onthouden, geen adequate antwoorden geven, en heeft geen ziektebesef. Vorige week is een depot toegediend. Deze week is het maandag in de woonvoorziening van [A] geëscaleerd. Betrokkene vertoonde agressief gedrag en iedereen was bang voor hem. Op dat moment is besloten tot een opname. Het was een zeer onveilige situatie voor de woonbegeleiding, betrokkene sloeg op de deuren en schreeuwde tegen de woonbegeleiders: “ik ga je pakken”. Ook heeft betrokkene woonbegeleiders klem gezet. Voor opname zou betrokkene een mes bij zich hebben gehad. Het gaat niet goed met het wonen in [A] met betrokkene. In een gesprek met [A] ontkent betrokkene alles. Maar je wordt niet zomaar op de HIC gezet. Vorige week heeft betrokkene een depot gehad. Komende week hopen we dat er een stabieler toestandsbeeld gaat ontstaan. Als er een goede spiegel is bereikt, kan het lang goed gaan. Er is met betrokkene gesproken over de schade die cannabis gebruik veroorzaakt bij hem. Maar het wordt ingewikkeld als betrokkene zelf niet inziet dat hij ziek is. Samenwerken lukt niet. Als betrokkene weer stabiel is, kan hij terug naar [A]. Maar als het zo doorgaat, verliest hij zijn woonplek. Hij kan niet in [A] stabiliseren, dat is op dit moment te onveilig.
Betrokkene: Het is allemaal verzonnen. Ik heb niemand bedreigd. Ik heb alleen gezegd dat ik geïntimideerd was. Er is geen bewijs dat ik mensen klem zet.
(…)
Betrokkene: Er was geen ruzie. Het klopt niet dat de mensen van [A] onveilig zijn. Dat ze bang zijn is niet mijn schuld. Daar kan ik niets aan doen.
Advocaat: (…) De psychiater heeft het van horen zeggen. Het verzoek is om de oude feiten in de medische verklaring niet bij deze beslissing te betrekken. Alle incidenten die in de medische verklaring staan, zijn oud. De vraag is wat er is gebeurd sinds februari 2024 wat een zorgmachtiging thans rechtvaardigt.”
2.4
De rechtbank [2] heeft bij beschikking van 1 november 2024 de verzochte zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 1 mei 2025. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“3.4. Betrokkene is thans woonachtig bij [locatie] van [A]. Eerder woonde hij op een andere woonlocatie van [A], maar hier mocht hij niet langer blijven. Medio september 2024 is hij opgenomen met een crisismaatregel (…) nadat hij op eigen initiatief gestopt was met medicatie. De psychiater heeft ter zitting uiteengezet dat ook in de week vóór de huidige opname escalaties hebben plaatsgevonden in de woonvorm. Betrokkene was zodanig agressief naar begeleiders van [A] dat iedereen bang voor hem was. Hij slaat op de deur met zijn vuist en zegt “ik ga je pakken” tegen de begeleiding. Ook zet hij begeleiders klem. Tevens had hij voor de opname een mes bij zich. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij steeds wordt opgenomen maar dat daar geen concrete reden voor is. (…) Betrokkene ontkent dat hij katatonie heeft gehad. Het verhaal dat hij begeleiders van [A] heeft bedreigd en/of klemgezet is verzonnen. Betrokkene heeft alleen gezegd dat hij geïrriteerd was. Er is geen bewijs voor deze beschuldigingen. Dat mensen van [A] zich onveilig voelen, is niet waar en is niet te wijten aan betrokkene.
(…)
3.6.
Gezien de recente agressie voorvallen in [A] zoals in rechtsoverweging 3.4 omschreven en in samenhang met eerdere incidenten gaat de rechtbank niet mee in het verweer van de advocaat dat er sinds februari 2024 geen relevante incidenten meer hebben plaatsgevonden. De advocaat betwist diverse feiten, voert aan dat er geen onderzoek naar betwiste feiten wordt uitgevoerd, heeft bepleit dat betrokkene niet is gehoord ten aanzien van de incidenten en dat er geen aangifte tegen hem ligt.
De rechtbank ziet op dit moment echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van bovengenoemde uitlatingen van de begeleiders van [A] over het recente gedrag van betrokkene. De rechtbank merkt wel op dat bij volgende incidenten het wellicht raadzaam is dat incidenten duidelijker en concreter (bijvoorbeeld met datum en tijdstip en wat er exact is gezegd) op papier gezet worden en vervolgens dan bijvoorbeeld ook opgenomen of aangehecht kunnen worden bij een medische verklaring zoals in onderhavige zaak. Op die wijze kan wellicht beter voorkomen worden dat er op en rond het moment van een zitting als deze (steeds) een discussie blijft ontstaan over wat er nu wel of niet is gebeurd. Zoals op zitting door de behandelend rechter is aangegeven, heeft de behandelend rechter voornamelijk naar de ontwikkelingen gekeken die hebben plaatsgevonden na de beslissing van 20 februari 2024 van de rechtbank waarbij de rechtbank betrokkene heeft meegegeven niet zomaar ineens onbegeleid over te gaan tot volledige afbouw van zijn medicatie.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank in rov. 3.6 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omdat de rechtbank het verzoek van de officier van justitie honoreert op grond van een nieuwe reden, die pas ter zitting is aangevoerd door de behandelend psychiater en die niet uit het verzoekschrift van de officier van justitie of de medische verklaring blijkt.
Onderdeel 2.2 klaagt onder meer dat de rechtbank, gegeven de betwisting door betrokkene, niet als vaststaand kon aannemen wat de behandelend psychiater ter zitting aanvullend naar voren heeft gebracht, althans niet zonder betrokkene een reële mogelijkheid te geven een en ander gemotiveerd te betwisten of tegenbewijs te leveren.
3.2
Op grond van art. 5:17 leden 2 en 3 Wvggz moet de officier van justitie in een verzoekschrift voor een zorgmachtiging onder meer motiveren waarom hij van oordeel is dat aan de criteria van verplichte zorg is voldaan, en daartoe de nodige stukken bij het verzoekschrift voegen, waaronder de medische verklaring en een zorgplan. Uitgangspunt is dat de officier van justitie zorg draagt voor een zo volledig mogelijk verzoekschrift waarmee de rechter op basis van een zo breed mogelijk beeld van de betrokkene een beslissing kan nemen. [3]
3.3
De rechter heeft, naast de informatie uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde stukken, de mogelijkheid om zich ter zitting te laten voorlichten. [4] Bij de behandeling ter zitting moet de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene worden getoetst. [5] Op grond van onder meer art. 6:1 leden 5-8 Wvggz kan de rechter onderzoek door deskundigen bevelen, deskundigen en getuigen oproepen, bepaalde personen – zoals de geneesheer-directeur, de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld of de zorgverantwoordelijke – verplichten te verschijnen, en ook andere personen verzoeken om informatie te verschaffen. Hieruit volgt dat de informatie waarop de rechter zijn beslissing om een machtiging te verlenen kan baseren, niet is beperkt tot het verzoekschrift en de daarbij gevoegde stukken, en dat daartoe ook andere informatie kan behoren, waaronder de informatie die de rechter ter zitting heeft verkregen. De rechter mag zijn beslissing alleen op die informatie baseren als de betrokkene zich daarover voldoende heeft kunnen uitlaten (art. 19 Rv).
3.4
De rechter is vrij in de waardering van de verkregen informatie, ook als de betrokkene die informatie gemotiveerd heeft betwist. De aard van de Wvggz-procedure brengt mee dat de rechter in dat geval niet tot nadere bewijslevering behoeft over te gaan. De negende afdeling (‘Bewijs’) van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in zoverre niet van overeenkomstige toepassing (art. 6:1 lid 10 Wvggz in verbinding met art. 284 lid 1 Rv). Als de rechter aan zijn beslissing tot verlening van een machtiging informatie ten grondslag legt die de betrokkene voldoende gemotiveerd heeft betwist, moet hij zijn beslissing op dat punt motiveren. [6]
3.5
In dit geval heeft de behandelend psychiater ter zitting informatie gegeven over recent gedrag van betrokkene. Uit het proces-verbaal en de bestreden beschikking blijkt dat betrokkene en zijn advocaat in de gelegenheid zijn gesteld om op de verklaring van de behandelend psychiater te reageren, en dat zij van die gelegenheid ook gebruik hebben gemaakt. Gelet op wat hiervoor in 3.3-3.4 is overwogen, stond het de rechtbank vrij haar beslissing mede op die informatie te baseren. De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten falen.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
12 december 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 20 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8840 (schriftelijk uitgewerkt op 26 februari 2024).
2.Rechtbank Amsterdam 1 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8620 (schriftelijk uitgewerkt op 13 november 2024).
3.Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 166.
4.Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 50 en Kamerstukken II 2020/21, 35667, nr. 3, p. 14-15.
5.Kamerstukken I 2017/18, 32399, D, p. 32.
6.Vgl. HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:625, rov. 3.2.