ECLI:NL:HR:2025:1821

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
24/00351
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep en feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een verdachte die niet gedetineerd was en niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De verdachte had een schriftelijke bijzondere volmacht ingediend waarin een verblijfadres was opgegeven. De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend, omdat niet was geprobeerd de dagvaarding uit te reiken op het opgegeven adres, dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte kon gelden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verklaarde de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt de noodzaak om bij de betekening van dagvaarding rekening te houden met de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte, vooral wanneer deze niet is ingeschreven in de BRP.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00351
Datum16 december 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2023, nummer 20-001969-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat G.J.P.M. Mooren bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend (uitgereikt).
2.2.1
Het hof heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend en heeft de verdachte – bij verstek – niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
2.2.2
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.3. Kort samengevat blijkt daaruit het volgende:
- de door een advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep van 11 juli 2023 houdt in dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep kan worden verzonden naar “het eerdergenoemde verblijfadres” van de verdachte, namelijk [b-straat 1] te [plaats] ;
- de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep is op 5 september 2023 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie. De dagvaarding vermeldt dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft;
- de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep is op 5 oktober 2023 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie. De dagvaarding vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats] . Aan dat adres is een afschrift van de dagvaarding verzonden. De akte van uitreiking vermeldt dat de geadresseerde niet (meer) op dat adres woont en dat er niemand aanwezig of bereid was de brief aan te nemen;
- uit de aan de beide aktes van uitreiking gehechte “Informatiestaat SKDB-personen” blijkt dat de verdachte op 5 september 2023 en op 5 oktober 2023 niet was gedetineerd en niet was ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). De verdachte was sinds 2 maart 2023 in de BRP geregistreerd als “Vertrokken Onbekend Waarheen” en zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats, met als registratiedatum 7 augustus 2023, was “ZVWOVHTL” (de Hoge Raad begrijpt: zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande). Volgens deze Informatiestaten was [b-straat 1] in [plaats] het BRP-adres van de verdachte van 9 januari 2019 tot 3 mei 2021.
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 36e lid 1 en 2, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zoals dat luidde tot 1 juli 2025:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
(...)
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
- artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, en 3, aanhef en onder a en c, Sv:
“1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
(...)
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
(...)
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 36e wordt uitgereikt;
(...)
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt.”
2.4.1
Als de niet-gedetineerde verdachte niet staat ingeschreven in de BRP, maar van hem wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend is, moet uitreiking van de dagvaarding op grond van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv op dat adres plaatsvinden (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.17).
2.4.2
Onbekendheid met een feitelijke woon- of verblijfplaats kan onder meer niet worden aangenomen als niet is geprobeerd de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een adres dat uit de stukken blijkt, voor de hand ligt en redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het adres dat de verdachte in de akte van hoger beroep heeft doen opnemen waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden als bedoeld in artikel 36g lid 1, aanhef en onder c, Sv. Dit adres moet niet door een latere opgave zijn achterhaald. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.24, onder b.)
2.4.3
Zo’n adres dat in de akte van hoger beroep is opgenomen, kan als achterhaald worden aangemerkt als het gaat om een adres dat op het moment dat die akte werd opgemaakt het BRP-adres van de verdachte betrof, terwijl daarna – maar voor het moment van uitreiking van de dagvaarding – de verdachte is uitgeschreven uit de BRP. Als gevolg van die uitschrijving wordt dat adres niet langer aangemerkt als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. (Vgl. HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2079, rechtsoverweging 2.4.)
2.5
Uit de stukken moet worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de dagvaarding niet was gedetineerd en dat van hem een adres uit de stukken blijkt, dat voor de hand ligt en redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, namelijk het in de schriftelijke bijzondere volmacht genoemde ‘verblijfadres’ van de verdachte, [b-straat 1] te [plaats] . Dit adres betrof weliswaar voorheen het BRP-adres van de verdachte, maar de verdachte is uitgeschreven uit de BRP voordat de akte van hoger beroep werd opgemaakt. Daarom heeft die uitschrijving niet tot gevolg dat dit adres niet langer kan worden aangemerkt als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte. Uit de stukken volgt niet dat is geprobeerd de dagvaarding uit te reiken aan dat adres. Het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend is daarom, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, niet begrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2025.