Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 december 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2023. De zaak betreft een rechtspersoon, [verdachte] B.V., die beschuldigd werd van actieve niet-ambtelijke omkoping en het medeplegen van het opmaken van een valse authentieke akte. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat bewijs was verkregen in strijd met het nemo tenetur-beginsel en de onschuldpresumptie. Daarnaast werden er bewijsklachten ingediend over de valsheid van de akte van levering, waarbij de vraag was of het hof de wetenschap van valsheid kon afleiden uit de omstandigheden van de zaak.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht. Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 9.000 naar € 8.550. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen.