ECLI:NL:PHR:2025:1102

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
23/03755
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens niet-ambtelijke omkoping en medeplegen valsheid in authentieke akte

In deze zaak is de verdachte, een rechtspersoon, veroordeeld wegens niet-ambtelijke omkoping en medeplegen van valsheid in een authentieke akte. De veroordeling is gebaseerd op artikelen 227 en 326ter van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft een middel dat de verwerping aanvoert van verklaringen van de verdachte en documenten die door de Belastingdienst zijn overgelegd. Dit zou in strijd zijn met het nemo-teneturbeginsel en de onschuldpresumptie, omdat het boekenonderzoek van de Belastingdienst niet gericht was op belastingaangiften, maar op een strafrechtelijk onderzoek waar al een redelijk vermoeden van schuld bestond. Daarnaast is er een middel dat de bewijsvoering van de wetenschap van de valsheid in de akte van levering betreft, waarbij mondelinge afspraken niet overeenkomen met de schriftelijke akte. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van de middelen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/03755

Zitting14 oktober 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 21 september 2023 (parketnummer 23-003439-21) door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 "
het, aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, doen van een belofte van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenóver zijn werkgever, begaan door een rechtspersoon; en het, aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, doen van een belofte van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, begaan door een rechtspersoon", en onder 2 “
medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid, begaan door een rechtspersoon”, veroordeeld tot een geldboete van € 9.000. Het hof heeft ook de teruggave gelast aan de verdachte van een inbeslaggenomen woning. [1]
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak tegen de verdachte (nr. 23/03761 P) en met de strafzaak en ontnemingszaak tegen [medeverdachte] (nr. 23/03753 en 23/03756 P) de enig bestuurder en aandeelhouder van de verdachte. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.F. Korvinus, advocaat in Amsterdam, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld, en het eerste middel bij aanvullende schriftuur nader toegelicht.

De middelen

4. De in deze zaak voorgestelde middelen van cassatie zijn gelijkluidend aan de middelen die zijn voorgesteld in de samenhangende strafzaak tegen [medeverdachte] (nr. 23/03753). De in de onderhavige zaak voorgestelde middelen falen om de redenen die ik heb gegeven bij de bespreking ervan in de samenhangende strafzaak. Om proceseconomische redenen meen ik hier te kunnen volstaan met een verwijzing daarnaar.

Slotsom

5. De middelen falen en kunnen naar mijn inzicht worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad – evenals in de ontnemingszaak die een uitvloeisel is van deze strafzaak – uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Daarmee wordt de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM overschreden. Ik stel vast dat niet wordt geklaagd over de overschrijding van de inzendingstermijn van acht maanden.
7. Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG