2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 5903 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 3] :
V: de naam [F] is veranderd in [E] BV?
O: ja, die is veranderd.
V: Bent u naar meer factoringmaatschappijen geweest?
O: ja naar [A] .
Tonen overeenkomst tussen [E] B.V. en [A] , d.d. 14-10-2016 getekend door [medeverdachte 3] Bijlage 6
V: Is de overeenkomst door u ondertekend?
A: Dat is mijn handtekening. Ik heb deze overeenkomst tot [A] inderdaad zelf ondertekend.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 5965 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 3] :
Verbalisanten laten de verdachte de whatsapp berichten lezen (telefoon [medeverdachte 2] , groepsapp [betrokkene 8] , [medeverdachte 1] , [naam 5] , [betrokkene 7] , [betrokkene 6] ).
Verbalisanten laten de verdachte ook de whatsapp chatgesprekken lezen tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 7] , tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 6] & tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
V: Herkent u de whatsapp berichten?
A: Ja ik denk dat [betrokkene 6] eigenlijk [betrokkene 6] is. Hij werd ook wel de boekhouder genoemd.
V: Vertelt u uw verhaal maar.
A: Ik ken [medeverdachte 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [medeverdachte 1] ) wel. Het is de man op de foto waarvan ik eerder zei dat het [naam 7] was. [medeverdachte 1] gebruikte ook vaak de naam [naam 7] als hij belde met mensen. Ik weet toevallig ook dat hij wel eens een andere naam gebruikte.
V: Was het mogelijk [naam 8] ?
A: Ja het was [naam 8] . Of wat daar dan op lijkt. Ik hoorde hem die naam wel eens aan de telefoon gebruiken.
Ik moest langs factoringmaatschappijen gaan. Zo moest ik langs [A] gaan. Wanneer deze bedrijven spullen wilden hebben zoals bankafschriften leverde [medeverdachte 1] of [betrokkene 6] dit aan.
[medeverdachte 1] gaf zich altijd uit als [naam 7] als hij namens [E] belde.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 5990 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 3] :
O: Wij laten de verdachte een foto zien, met nummer PL0480:16:00007 (het hof merkt op dat als bijlage aan het proces-verbaal een foto met dit nummer is gehecht met een afbeelding van de verdachte [verdachte] ).
V: Kent u deze man?
A: Ja, dat is [betrokkene 6] waar ik over heb verklaard.
V: U heeft bij de notaris de naam van [F] B.V. veranderd in [E] B.V. Wie kwam met de naam [E] BV.?
A: Dat was [medeverdachte 1] . Ik had al een website gemaakt met de naam [E] . Dat wist [medeverdachte 1] omdat ik hem eerder een visitekaartje had gegeven. Hij wilde daarom de naam [F] B.V. veranderen in [E] BV.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 1426 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 2] :
(pag. 1433) In mijn telefoon staan inderdaad berichten over [C ] . Ik heb whatsappberichten hierover met [betrokkene 7] . Ik heb [betrokkene 7] wachtwoorden gegeven.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 7472 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover deze verbalisanten afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] :
Zaakdossier [E]
V: Zegt de naam [E] B.V. u iets?
A: Ja, dat is van [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) een relatie van [medeverdachte 2] .
V: [A] B.V. heeft aangifte gedaan van oplichting door [E] BV. Er zijn valse facturen ingediend op naam van [C ] en [D ] Bent u daarbij betrokken geweest?
A: [E] is verder gegaan terwijl ik binnen zat. [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn bezig geweest met oplichten.
V: In de telefoon van [medeverdachte 2] hebben (wij) de volgende groepsapp aangetroffen: [betrokkene 8] [telefoonnummer 1]
[medeverdachte 1] [telefoonnummer 2]
[naam 5] [telefoonnummer 3]
[betrokkene 7] [telefoonnummer 4]
[betrokkene 6] [telefoonnummer 5]
V: Wie is [betrokkene 8] ?
A: [medeverdachte 2]
V: [medeverdachte 1] ?
A: Dat ben ik.
V: [naam 5] ?
A: Dat is [medeverdachte 3] .
V: [betrokkene 7] ?
A: Dat is [betrokkene 7] .
V: [betrokkene 6] ?
A De naam [betrokkene 6] zegt mij nu even niks. Maar mijn vermoeden is [verdachte] omdat hij een van de hoofdrolspelers is in deze zaak.
7. Een proces-verbaal van aangifte van 12 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , met bijlagen (doorgenummerde pag. 515 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover deze verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik wil aangifte doen van oplichting en valsheid in geschrifte namens de besloten vennootschap [A] B.V., gevestigd te [plaats] .
Het eerste contact met [E] BV was met een persoon genaamd [naam 7] . [naam 7] nam namens zijn baas [medeverdachte 3] voor een informatievraag contact op met [A] BV. [naam 7] maakte vervolgens een afspraak met [A] . Bij deze afspraak op 14 oktober 2016 te [plaats] (Nederland) was [naam 7] gezamenlijk met [medeverdachte 3] aanwezig.
[A] heeft op 14 oktober 2016 een overeenkomst gesloten met [E] BV ( [E] BV), getekend door [medeverdachte 3] .
Als bijlage aan het proces-verbaal is als geschrift gehecht een kopie van deze overeenkomst van 14 oktober 2016 (doorgenummerde pag. 5160 e.v.), waarin onder meer is vastgelegd dat [E] aan [A] (toekomstige) handelsvorderingen verkoopt die aan afnemers van [E] dienen te worden gefactureerd.
De documenten zijn gecontroleerd en er is een kredietwaardigheidscheck gedaan.
Op 21 oktober 2016 is een getekend formulier Verklaring tot opdracht betalingsadres van [E] BV ontvangen door [A] BV. Het formulier is mede ondertekend door [medeverdachte 3] . De verklaring betreft debiteur [betrokkene 1] , handelend namens [C ] BV, [e-mailadres 1] .
Als bijlage aan het proces-verbaal is als geschrift een kopie gehecht van de Verklaring tot opdracht betalingsadres van 21 oktober 2016 (doorgenummerde pag. 5214), ondertekend door [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] van [C ] BV.
In periode 21 oktober 2016 tot en met 16 november 2016 heeft [A] BV 6 facturen van [E] BV aangekocht. [medeverdachte 3] verklaarde met [E] BV producten te hebben geleverd aan [C ] BV.
Op 21 oktober 2016 ontving [A] BV per e-mail met een factuur van [E] BV welke was gericht aan [C ] BV. Na verificatie bij [betrokkene 1] via het e-mailadres [e-mailadres 1] .nl gaf deze debiteur aan dat de factuur akkoord was. Na deze verificatie is op 21 oktober 2016, door [A] deze factuur aangekocht voor een bedrag van € 20.539,77. Dit bedrag is overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [E] BV.
Op 24 oktober 2016 ontving [A] BV per e-mail een factuur van [E] BV welke was gericht aan [C ] BV. Na verificatie bij [betrokkene 1] via het e-mailadres [e-mailadres 1] .nl gaf deze debiteur aan dat de factuur akkoord was. Na deze verificatie is op 25 oktober 2016, door [A] deze factuur aangekocht voor een bedrag van € 9.681,43. Dit bedrag is overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [E] BV.
Op 1 november 2016 ontving [A] BV per e-mail een factuur van [E] BV welke was gericht aan [C ] BV. Na verificatie bij [betrokkene 1] via het e-mailadres [e-mailadres 1] .nl gaf deze debiteur aan dat de factuur akkoord was. Na deze verificatie is op 4 november 2016, door [A] deze factuur aangekocht voor een bedrag van € 14.315,49. Dit bedrag is overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [E] BV.
Op 9 november 2016 ontving [A] BV per e-mail een factuur van [E] BV welke was gericht aan [C ] BV. Na verificatie bij [betrokkene 1] via het e-mailadres [e-mailadres 1] .nl gaf deze debiteur aan dat de factuur akkoord was. Na deze verificatie is op 10 november 2016, door [A] deze factuur aangekocht voor een bedrag van € 24.569,56. Dit bedrag is overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [E] BV.
Op 9 november 2016 ontving een medewerker van [A] BV een tweede formulier ‘Verklaring tot opdracht betalingsadres’ van [medeverdachte 3] . Dit tweede formulier was getekend door [betrokkene 2] , handelend namens [D ] . Contactgegevens van deze persoon zijn: [e-mailadres 2] en mobiele nummer [telefoonnummer 6] . Een kopie van dit formulier overhandig ik u bij deze en kan bij de aangifte worden gevoegd.
Als bijlage aan het proces-verbaal is als geschrift een kopie gehecht van de Verklaring tot opdracht betalingsadres van 9 november 2016 (doorgenummerde pag. 5226), ondertekend door [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] van [D ] .
Op 9 november 2016 ontving [A] BV per e-mail een factuur van [E] BV welke was gericht aan [D ] . Na verificatie bij [D ] via het [e-mailadres 2] gaf deze debiteur aan dat de factuur akkoord was. Na deze verificatie is op 14 november 2016, door [A] deze factuur aangekocht voor een bedrag van € 24.859,92. Dit bedrag is overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [E] BV.
Op 16 november 2016 ontving [A] BV per e-mail een factuur van [E] BV welke was gericht aan [D ] . Na verificatie bij [D ] via het [e-mailadres 2] gaf deze debiteur aan dat de factuur akkoord was. Na deze verificatie is op 18 november 2016, door [A] deze factuur aangekocht voor een bedrag van € 27.229,60. Dit bedrag is overgemaakt op bankrekeningnummer [001] ten name van [E] BV.
Om een betaling te verifiëren wilde de medewerker van [A] contact opnemen met [betrokkene 1] , maar de medewerker kon geen telefoonnummer vinden. We hebben het uittreksel KvK bekeken van [C ] BV en het telefoonnummer gebeld. Eerst kregen we de voicemail, later werden we teruggebeld door vermoedelijk de echte [betrokkene 1] . Deze persoon verklaarde dat hij niets heeft ontvangen van [E] BV en dat zijn bedrijfsnaam wordt gebruikt.
Het vermoeden was ontstaan van oplichting door [medeverdachte 3] met gebruik van vervalste id gegevens.
We hebben geprobeerd [medeverdachte 3] alsnog te laten betalen. [medeverdachte 3] stuurde daarop een mail waarin hij aangaf contact te hebben gehad met [betrokkene 1] en dat hij meteen zou betalen.
Op 24 november 2016 ontving [A] een mail van [betrokkene 1] met betaalbewijs. Het meegezonden betaalbewijs van ING bleek vervalst. Het geld is niet bij [A] binnen gekomen.
Op 24 november 2016 hebben we gebeld met de accountant (All Advice) van wie de begroting in het dossier afkomstig was. Die bleken niet bekend te zijn met [E] of [medeverdachte 3] .
(...)
9. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 5413 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de hiervoor vermelde verbalisant:
Op 25 oktober 2016 werd de telefoon van de verdachte [medeverdachte 2] tijdens zijn aanhouding in beslag genomen. Er is onderzoek gedaan naar deze telefoon, daar zijn meerdere processen-verbaal van gemaakt.
Zoekwoorden
Na het invoeren van het zoekwoord [woord] , [E] en [C ] kwamen er meerdere chatsessies naar voren. Onder andere een chatsessie met [medeverdachte 1] . Er zal een bijlage (1, 2 & 3) worden toegevoegd, met de resultaten van de losse zoekwoorden. Tevens zijn de chatsessies met [medeverdachte 3] , [betrokkene 9] , [betrokkene 6] en een groepschat tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [betrokkene 7] en [betrokkene 6] gevoegd als bijlage.
Bijlage
(...)
Bijlage 4: chatsessie met [medeverdachte 3] .
(...)
Bijlage 7: Groepschat.
In deze zeven als bijlagen gehechte geschriften zijn onder meer de volgende WhatsApp-berichten opgenomen:
(...)
Bijlage 4: appberichten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (doorgenummerde pag. 5422 e.v.) 21 oktober 2016
[medeverdachte 2] :
- Hi [medeverdachte 3] , had jij die lui van [woord] gesproken?
[medeverdachte 3] :
- [medeverdachte 2] heb jij wachtwoord van mail [e-mailadres 3] Veranderd?
[medeverdachte 2] :
- Misschien de boekhouder. Want sales was ook al veranderd door hem
(...)
Bijlage 7: appberichten tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] (doorgenummerde pag. 5440 e.v.)
21 oktober 2016
[medeverdachte 1] :
- [Nummer [medeverdachte 1] ] created the group “ [naam 2] ”.
- Laten we hierin communiceren anders moet iedereen elkaar gaan Bellen
- [medeverdachte 3] zet het ww terug
[medeverdachte 3] :
- Mijn domein server lig plat
- Kan de site om het wachtwoord te veranderen niet bereiken
- Mss iemand andres wel
- Wachtwoord moet worden [wachtwoord]
[medeverdachte 2] :
- Mijndomein ligt er ook bij mij uit
[verdachte] :
- lk kan gewoon inloggen
- En nu ff mij niet storen
- Ik heb verl werk
- [medeverdachte 2]
- Wat is wachtwoord voor die emails die jij hebt aangemaakt
[medeverdachte 2] :
- De ww zijn simpel: Voornaam + eerste letter achternaam + 4mail Allemaal kleine letters
(...)
11. Een geschrift, te weten een verslag van het verhoor van [verdachte] op 9 september 2015 (doorgenummerde pagina 5452 e.v.).
Dit geschrift houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [verdachte] :
Ik heb telefoonnummer [telefoonnummer 7] .
12. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , met bijlagen (doorgenummerde pag. 1337 ev.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Op 25 november 2016 werd ik in de middag gebeld door de [PI] die mij vertelde dat zij een mobiele telefoon hadden aangetroffen bij de verdachte [medeverdachte 1] . Hierop heb ik de telefoon bij de [PI] in beslag genomen. Ik heb handmatig in de telefoon kunnen kijken en de simkaart van de telefoon uitgelezen. De uitwerkingen zijn als bijlage aan dit proces-verbaal gevoegd.
In het als bijlage gehechte geschrift is het volgende uitgaande tekstbericht weergegeven:
SITE MOET GOED ZIJN EN JE MOET BETALEN EN INDIENEN VIA DE INLOG VAN [woord] VRAAG NAAR [betrokkene 10] DIE [betrokkene 6] MOET DE FACTUREN MAKEN EN HIJ HEEFT INLOG VAN DE MAIL
13. Een proces-verbaal van aanhouding van 6 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pag. 6003 ev.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 6 juni 2017 hielden wij als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , met de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
(...)”
2.2.3Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de oplichting van [A] B.V. (hierna: [A] ), laat staan als medepleger. In dit verband heeft de raadsman erop gewezen dat de verklaring van [verdachte] over het gebruik van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 7] in strijd met het recht op verhoorbijstand is afgelegd en dus niet voor het bewijs kan worden gebezigd. De belastende verklaring die de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft afgelegd kan evenmin voor het bewijs worden gebruikt, nu die verklaring het enige echte bewijs vormt en de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen. Bovendien is de verklaring van [medeverdachte 3] onbetrouwbaar en kan om die reden niet als redengevend worden beschouwd.
(...)
Oordeel van het hof
De aan [verdachte] ten laste gelegde oplichting van [A] heeft in de kern hierin bestaan dat [E] een factoringovereenkomst heeft gesloten met [A] , op basis waarvan [E] aan dit bedrijf facturen heeft verkocht. Het ging hierbij om facturen van [E] aan de bedrijven [C ] B.V. (hierna: [C ] ) en [D ] (hierna: [betrokkene 2] ) voor goederen die [E] aan deze bedrijven zou hebben geleverd. Het betrof nepfacturen: [E] heeft aan de beide bedrijven nooit goederen geleverd en heeft dus ook nooit facturen aan deze bedrijven gestuurd. [A] heeft voor de koop van de nepfacturen een bedrag van in totaal ongeveer € 121.192,00 uitgekeerd aan [E] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als medepleger bij deze oplichting betrokken zijn geweest.
Over de rol van [medeverdachte 1] kan worden vastgesteld dat hij het eerste contact met [A] heeft gelegd en vervolgens, samen met [medeverdachte 3] , verder overleg met [A] heeft gevoerd, op basis waarvan het bedrijf bereid bleek met [E] zaken te doen. Ook bij de verdere oplichtingshandelingen is [medeverdachte 1] betrokken geweest, getuige zijn actieve en inhoudelijke bijdrages in de verschillende appconversaties die in de bewijsmiddelenbijlage zijn weergegeven. De rol van [medeverdachte 2] bestond in de kern erin dat hij zijn kennis over [A] heeft overgedragen aan [medeverdachte 3] . Hij is vervolgens betrokken gebleven bij de uitvoering van de oplichting van [A] , door de bij deze oplichting gebruikte websites te controleren, door informatie voor op de websites aan te leveren en door een domeinnaam, e-mailadressen en bijbehorende wachtwoorden aan de medeverdachten te verstrekken. [medeverdachte 3] was enig bestuurder en aandeelhouder van [E] en was degene die samen met [medeverdachte 1] de besprekingen met [A] over de mogelijkheid van [A] heeft gevoerd en die vervolgens namens [E] de factoringsovereenkomst heeft getekend.
De vraag is of [verdachte] bij de oplichting van [A] betrokken is geweest en, zo ja, of zijn rol kan worden gekwalificeerd als die van medepleger.
De verklaring van [verdachte] van 9 september 2015
Daartoe zal het hof allereerst bezien of de verklaring die [verdachte] op 9 september 2015 heeft afgelegd over zijn telefoonnummer voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het hof stelt vast dat in het dossier een ‘kopie conform origineel’ is gevoegd van een proces-verbaal betreffende een verklaring die [verdachte] op 9 september 2015 - in een ander strafrechtelijk onderzoek - als verdachte heeft afgelegd. (...)
Uit het verslag van het verhoor van 9 september 2015 blijkt dat [verdachte] is meegedeeld dat hij voor aanvang van het verhoor recht heeft op een advocaat, waarop verdachte heeft verklaard dat hij net met zijn advocaat heeft gesproken. Tijdens het verhoor heeft verdachte vervolgens geen bijstand van een advocaat gehad.
Over de situatie dat een verdachte wordt verhoord zonder bijstand van een raadsman en de vraag welke rechtsgevolgen daaraan dienen te worden verbonden, heeft de Hoge Raad in het arrest van 17 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1985) onder meer het volgende overwogen: (...) Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] ook tijdens het verhoor op 9 september 2015 aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een aanspraak op verhoorbijstand kon ontlenen. Niet is gebleken van dwingende redenen om dat recht te beperken.
Dit betekent, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet op voorhand dat de door [verdachte] afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten. Beoordeeld dient te worden of de strafprocedure, indien de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, in haar geheel eerlijk is verlopen. Bij de beoordeling van die vraag betrekt het hof de volgende omstandigheden:
(a) Niet is gebleken dat de politie op 9 september 2015 wat de verhoorbijstand betreft opzettelijk of grof onachtzaam is geweest. Op het bestaan van een recht op verhoorbijstand kon zij immers gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad op dat moment niet bedacht zijn.
(b) [verdachte] heeft tijdens het verhoor op 9 september 2015 weliswaar geen verhoorbijstand genoten, maar hij heeft wel kort voorafgaand aan het afleggen van zijn verklaring een raadsman gesproken die hem over zijn rechtspositie heeft kunnen informeren. In zoverre zijn de restricties op het recht op rechtsbijstand rond het verhoor beperkt gebleven.
(c) Uit het dossier valt niet af te leiden, en door [verdachte] is ook niet aangevoerd, dat bij hem ten tijde van het verhoor op 9 september 2015 sprake was van een bijzondere kwetsbaarheid die het gevolg is van geestelijke capaciteiten, bijzondere omstandigheden waar hij op dat moment in verkeerde of anderszins.
(d) De in deze procedure relevante verklaring van [verdachte] op 9 september 2015, te weten dat het telefoonnummer [telefoonnummer 7] van hem is - is beknopt en feitelijk van aard, waarbij van belang is dat [verdachte] het telefoonnummer desgevraagd zelf noemde (en het nummer dus niet, nadat het hem werd voorgehouden, bevestigde). Naar mag worden aangenomen, was deze verklaring voor [verdachte] - ook in de positie waarin hij op dat moment verkeerde, namelijk in een verhoor als verdachte van het plegen van een strafbaar feit - zeer overzichtelijk.
(e) De verdediging heeft de bruikbaarheid van de verklaring voor het bewijs in de onderhavige strafprocedure aan de orde kunnen stellen.
(f) [verdachte] heeft de juistheid van de op 9 september afgelegde verklaring over zijn telefoonnummer niet op een later moment ingetrokken. Er is ook niet gebleken en door [verdachte] is ook niet aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van deze verklaring moet worden getwijfeld of dat zich tijdens dat verhoor anderszins ongeregeldheden hebben voorgedaan die aanleiding geven tot dergelijke twijfel. Ook op dit punt is van belang dat de verklaring niet meer behelst dan het noemen van een telefoonnummer.
(g) Zoals blijkt uit hetgeen hieronder onder (i) tot en met (iv) is genoemd, is de door [verdachte] afgelegde verklaring over zijn telefoonnummer niet meer dan een schakel - namelijk het element dat hem koppelt aan een groepsapp - in een meer omvattende bewijsconstructie, waarin ook ander bewijsmateriaal een wezenlijke rol vervult.
Naar het oordeel van het hof is onder deze omstandigheden de conclusie dat de “overall fairness” van de strafprocedure niet in het gedrang komt door het gebruik van de enkele verklaring van [verdachte] over zijn telefoonnummer.
Dit betekent dat de verklaring van [verdachte] dat het telefoonnummer [telefoonnummer 7] van hem is, voor het bewijs kan worden gebruikt.
Beoordeling van het bewijs
Op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen kan vervolgens over de betrokkenheid van [verdachte] bij de oplichting van [A] het volgende worden vastgesteld:
(i) [medeverdachte 1] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 7 november 2017 een verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid en die van de medeverdachten bij deze oplichting. Daarbij heeft hij verklaard dat [medeverdachte 3] en [verdachte] samen bezig zijn geweest met oplichten van [A] ; [verdachte] is een van de ‘hoofdrolspelers’ in deze zaak. Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2022 heeft [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat ‘ [verdachte] pas later in beeld is gekomen’, maar deze enkele - zo algemeen geformuleerde - verklaring geeft het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de eerder bij de politie afgelegde verklaring.
(ii) [medeverdachte 3] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 11 april 2017 verklaard dat hij bij [A] is langs gegaan. Als het bedrijf spullen zoals bankafschriften wilde hebben, werden deze aangeleverd door [verdachte] of [medeverdachte 1] .
(iii) [medeverdachte 1] bleek op 25 november 2016 tijdens zijn detentie in de [PI] , in het bezit te zijn van een mobiele telefoon. Bij het uitlezen van de telefoon bleek dat er vanaf deze telefoon onder meer een bericht was verstuurd over ‘ [woord] ’, waarbij werd opgemerkt dat ‘die [betrokkene 6] ’ de facturen moest maken. Het hof begrijpt deze mededeling aldus dat met [woord] wordt bedoeld ‘ [A] ’ en dat met ‘die [betrokkene 6] ’, gelet op de Turkse nationaliteit en de (door [medeverdachte 1] fonetisch gespelde) voornaam van [verdachte] , wordt bedoeld [verdachte] . Het is dus volgens dit bericht [verdachte] die voor [A] facturen moest maken.
(iv) Op de telefoon van [medeverdachte 2] is een WhatsApp-groepsapp aangetroffen tussen [verdachte] (zoals vastgesteld aan de hand van het hiervoor genoemde telefoonnummer) en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 7] met de naam ‘ [naam 2] ’. In deze groepsapp wisselden zij tussen 21 en 24 oktober 2016 informatie uit over het inloggen op door [medeverdachte 2] aangemaakte e-mailadressen, waarbij [verdachte] actief aan [medeverdachte 2] vroeg wat het wachtwoord was voor de e-mails die deze had aangemaakt.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] een van de (actieve) deelnemers is geweest aan de groepsapp die werd gebruikt om te overleggen over de handelingen die moesten worden verricht om [A] op te lichten. Verder is van belang dat [verdachte] - door het aanleveren van valse documenten die [medeverdachte 3] vervolgens aan [A] verstrekte - handelingen heeft verricht die cruciaal waren om [A] op het verkeerde been te zetten en die vervolgens voor dit bedrijf de basis vormden om over te gaan tot de betalingen - het waren immers de facturen die [A] vergoedde. Naar het oordeel van het hof zijn deze omstandigheden redengevend voor de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , waarbij de bijdrage van [verdachte] aan (de gezamenlijke uitvoering van) het delict van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Het had vervolgens op de weg van [verdachte] gelegen om een verklaring af te leggen die de redengevendheid van dit bewijs zou ontzenuwen en die duidelijk zou maken waarom zijn rol desondanks niet als medepleger kan worden gezien. [verdachte] heeft evenwel gezwegen.
Gebruik verklaring [medeverdachte 3] in het licht van artikel 6 van het EVRM
Bij de hiervoor genoemde vaststellingen heeft het hof beoordeeld of, zoals door de raadsman is betoogd, het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 3] als bewijs strijdig is met het in artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Deze vraag heeft het hof ontkennend beantwoord, waarbij het hof het volgende heeft betrokken.
(...)
Nu de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om [medeverdachte 3] als getuige over de hiervoor genoemde belastende uitlatingen te bevragen, dient te worden beoordeeld of het proces desondanks als geheel eerlijk is verlopen. Bij die beoordeling acht het hof van belang dat de verdediging in hoger beroep wel in de gelegenheid is gesteld om het ondervragingsrecht jegens [medeverdachte 3] uit te oefenen, maar hij heeft zich beroepen op het hem toekomende verschoningsrecht. Er is dus een geldige reden waarom [medeverdachte 3] niet als getuige kon worden ondervraagd. Vervolgens is van belang, bij de waardering van het gewicht van de belastende verklaring van [medeverdachte 3] , dat deze verklaring steun vindt in de hiervoor onder (i), (iii) en (iv) genoemde feiten en omstandigheden, die in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd. Daarbij benoemt het hof in het bijzonder het onder (iii) genoemde appbericht, waarmee de verklaring van [medeverdachte 3] over de rol van [verdachte] als degene die valse stukken aanleverde in een objectief bewijsmiddel steun vindt. Aldus berust het bewijs over de betrokkenheid van [verdachte] bij de oplichting van [A] niet in beslissende mate op de verklaring van [medeverdachte 3] . Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden het feit dat de verdediging [medeverdachte 3] niet als getuige heeft kunnen ondervragen onverlet laat dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Conclusie
De conclusie is dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de oplichting van [A] .”
Beoordeling van de eerste deelklacht