ECLI:NL:HR:2025:1802

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/02765
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsvermoeden van arbeidsomvang en aanbod vaste arbeidsomvang bij oproepovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een werknemer, aangeduid als [de werknemer], en Taxiwerq Administratieve Diensten B.V. De werknemer was in juli 2017 als oproepkracht in dienst getreden bij Taxiwerq en had een nulurencontract. Gedurende de coronapandemie heeft hij van maart 2020 tot juni 2021 nauwelijks gewerkt. Taxiwerq deed hem twee keer een aanbod voor een vaste urenomvang, welke aanbiedingen de werknemer afwees. In april 2021 vroeg de werknemer om loon met terugwerkende kracht, gebaseerd op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang uit artikel 7:610b BW. De kantonrechter wees de vordering toe vanaf de datum waarop de werknemer het rechtsvermoeden inriep, maar het hof bekrachtigde dit vonnis en oordeelde dat de werknemer geen beroep met terugwerkende kracht kon doen op het rechtsvermoeden, omdat hij de aanbiedingen voor een vaste urenomvang had afgewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en geoordeeld dat de werknemer wel degelijk een beroep kan doen op het rechtsvermoeden, ook na het afwijzen van een aanbod voor een vaste arbeidsomvang. De zaak is verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/02765
Datum28 november 2025
ARREST
In de zaak van
[de werknemer] ,
wonende te [plaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [de werknemer] ,
advocaat: I.L.N. Timp,
tegen
TAXIWERQ ADMINISTRATIEVE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Taxiwerq,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 9727845 \ CV EXPL 22-511 van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2022 en 13 december 2022;
b. de arresten in de zaak 200.325.513 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2023 en 16 april 2024.
[de werknemer] heeft tegen het arrest van het hof van 16 april 2024 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Taxiwerq is verstek verleend.
De zaak is voor [de werknemer] toegelicht door zijn advocaat en mede door T. van der Stel.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Taxiwerq is een payrollbedrijf voor taxichauffeurs. De taxichauffeurs worden te werk gesteld bij taxibedrijven. Taxiwerq richt zich onder meer op straattaxiwerk in het uitgaansvervoer en op leerlingenvervoer.
(ii) [de werknemer] is in juli 2017 als oproepkracht bij Taxiwerq in dienst getreden in de functie van taxichauffeur. Sinds 6 juli 2019 bestond tussen partijen een nulurencontract voor onbepaalde tijd. [de werknemer] reed vooral straattaxi en was veelal werkzaam in de avonden en weekenden.
(iii) Van maart/april 2020 tot en met juni 2021 heeft [de werknemer] niet tot nauwelijks gewerkt in verband met het grotendeels stilliggen van de taxibranche tijdens de coronapandemie. Met ingang van juli/augustus 2021 is [de werknemer] weer opgeroepen.
(iv) Taxiwerq heeft [de werknemer] twee keer een aanbod gedaan om een vaste urenomvang in de arbeidsovereenkomst op te nemen:
- op 7 april 2020 voor een urenomvang van 44,69 uren per maand, met terugwerkende kracht tot 1 februari 2020;
- op 18 december 2020 voor een urenomvang van 26,20 uur per maand, met ingang van februari 2021.
Beide aanbiedingen heeft [de werknemer] afgewezen, waardoor hij in dienst bleef op basis van een nulurencontract.
(v) Bij brief van 30 april 2021 heeft [de werknemer] Taxiwerq gevraagd om – met terugwerkende kracht – vanaf 16 maart 2020 loon over 42,5 uren per maand uit te betalen.
(vi) Partijen zijn per 1 mei 2022 een urenomvang van 30 uur per maand overeengekomen. Sindsdien is [de werknemer] bij Taxiwerq niet meer werkzaam op basis van een nulurencontract.
2.2
[de werknemer] vordert in deze procedure – met een beroep op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang van art. 7:610b BW – veroordeling van Taxiwerq tot betaling van het loon met emolumenten vanaf 3 augustus 2020 tot 1 juli 2021 berekend over een urenomvang van 42,5 uur per maand.
2.3
De kantonrechter [1] heeft de vordering toegewezen over de periode vanaf 30 april 2021, de datum waarop [de werknemer] een beroep op het rechtsvermoeden deed. Over de daaraan voorafgaande periode heeft de kantonrechter de vordering afgewezen.
2.4
Het hof [2] heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“2.2. [de werknemer] vindt dat hij recht heeft op betaling van het loon met emolumenten vanaf 3 augustus 2020 tot en met 1 juli 2022 [2021, HR] gebaseerd op een urenomvang van 42,5 uur per maand en heeft de kantonrechter gevraagd om Taxiwerq te veroordelen het loon met emolumenten over die periode aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Hij beroept zich daartoe op het rechtsvermoeden van arbeidsomvang van artikel 7:610b BW. De vraag is of [de werknemer] zich met succes en met terugwerkende kracht kan beroepen op dit rechtsvermoeden nadat hij twee keer niet is ingegaan op een aanbod van Taxiwerq voor een vaste urenomvang op grond van artikel 7:628 lid 5 BW.
(…)
3.8.
In 2012 [voetnoot hof: HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0017] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een verzoek tot vaststelling van het aantal werkuren op grond van artikel 7:610b BW in beginsel ook kan worden toegewezen met ingang van een datum voorafgaande aan het moment waarop de werknemer het verzoek heeft gedaan. Het enkele feit dat [de werknemer] aanspraak maakt op loon voorafgaande aan 30 april 2021 maakt dus niet dat zijn vordering niet toewijsbaar is. Wel is het zo dat de Hoge Raad in dezelfde uitspraak heeft overwogen dat een dergelijke vordering toewijsbaar is ‘
tenzij er zich omstandigheden voordoen die dat anders maken’. In deze zaak komt het dus onder meer aan op de vraag of van dergelijke omstandigheden sprake is. (…)
(…)
3.12.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat [de werknemer] niet is ingegaan op de aanbiedingen voor een vaste arbeidsomvang in de gegeven omstandigheden meebrengt dat hem geen loon toekomt over de periode voorafgaande aan zijn beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Het hof merkt dit feit aan als een omstandigheid zoals door de Hoge Raad bedoeld in zijn uitspraak uit 2012: ‘
tenzij er zich omstandigheden voordoen die dat anders maken’. Het hof acht in dat verband met name van belang dat [de werknemer] niet is ingegaan op het tweede aanbod in december 2020. Het had [de werknemer] toen al wel duidelijk kunnen zijn dat het in de situatie van de coronapandemie niet was te voorspellen of de vraag naar straattaxiritten zich spoedig zou herstellen. Het lag toen niet voor de hand dat hij spoedig weer ‘gewoon’ zou worden opgeroepen. Hij heeft daarmee zelf het risico genomen dat hij langere tijd niet zou worden opgeroepen met alle (financiële) gevolgen van dien. Een beroep op het rechtsvermoeden komt [de werknemer] om die reden niet toe.
(…)
3.15.
Het hof volgt [de werknemer] niet in zijn redenering dat zijn vordering (ook) toewijsbaar is omdat Taxiwerq in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap door hem vanaf augustus 2020 niet meer op te roepen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat [de werknemer] heeft gevraagd om werkuren, [de werknemer] wist dat hij werkzaam was op basis van een nulurencontract, niet is betwist dat er geen of nauwelijks straattaxiwerk was als gevolg van de coronamaatregelen en vaststaat dat [de werknemer] bewust twee keer niet is ingegaan op een aanbod met een vaste arbeidsomvang.
(…)
3.17. (…)
Uit de wetsgeschiedenis blijkt weliswaar dat een werknemer ook nog een beroep kan doen op het wettelijk vermoeden van artikel 7:610b BW nadat hij een aanbod van de werkgever in de zin van artikel 7:628a lid 5 BW heeft afgewezen, maar het hof is met de kantonrechter van oordeel dat dit in de gegeven omstandigheden zo moet worden gelezen dat na het afwijzen van een aanbod tot een vaste urenomvang alsnog een beroep kan worden gedaan op het vermoeden van artikel 7:610b BW voor de periode vanaf de datum van dat beroep. (…)”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen rov. 3.12 en 3.17 en klaagt onder meer dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent (de verhouding tussen) art. 7:628a lid 5 BW en het rechtsvermoeden arbeidsomvang uit art. 7:610b BW, door te beslissen dat [de werknemer] geen beroep met terugwerkende kracht toekomt op het rechtsvermoeden arbeidsomvang op – nagenoeg – de enkele grond dat hij tweemaal niet is ingegaan op een aanbod van Taxiwerq voor een vaste arbeidsomvang op grond van art. 7:628a lid 5 BW. Het hof heeft daarmee miskend dat de art. 7:610b BW en 7:628a lid 5 BW – blijkens de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever – naast elkaar bestaan en dat dit meebrengt dat een weigering om een ingevolge art. 7:628a lid 5 BW gedaan aanbod te accepteren niet, althans niet in (zeer) belangrijke mate, een grond kan vormen om te beslissen dat een werknemer geen beroep met terugwerkende kracht toekomt op art. 7:610b BW, aldus de klacht. Bovendien strookt de door het hof gehuldigde opvatting volgens het onderdeel niet met de werknemersbeschermende strekking van art. 7:610b BW en art. 7:628a lid 5 BW.
Het onderdeel betoogt verder onder meer dat het hof met zijn oordeel in rov. 3.12 heeft miskend dat art. 7:628a lid 5 BW geen voor de werknemer nadelige consequenties verbindt aan niet-aanvaarding van een op de voet van die bepaling gedaan aanbod vaste arbeidsomvang, anders dan dat geen vaste arbeidsurenomvang gaat gelden.
3.2.1
Art. 7:610b BW bepaalt dat indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Een geslaagd beroep op het rechtsvermoeden van art. 7:610b BW heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst een bepaalde arbeidsomvang inhoudt. Een verzoek tot vaststelling van het aantal werkuren aan de hand van dit rechtsvermoeden kan ook worden toegewezen met ingang van een datum vóór die van de indiening van dat verzoek. [3] Met het weerlegbare rechtsvermoeden van art. 7:610b BW is beoogd de positie van de werknemer te versterken en wordt de werkgever gestimuleerd om onzekere elementen in de aan te gane arbeidsverhouding te voorkomen. [4]
3.2.2
Art. 7:628a lid 5 BW bepaalt dat indien sprake is van een oproepovereenkomst, de werkgever steeds als de arbeidsovereenkomst twaalf maanden heeft geduurd, binnen een maand een aanbod doet voor een vaste arbeidsomvang. Dit aanbod dient volgens art. 7:628a lid 5 BW ten minste gelijk te zijn aan de gemiddelde omvang van de arbeid in die voorafgaande periode van twaalf maanden, en betreft een vaste arbeidsomvang die uiterlijk ingaat op de eerste dag nadat twee maanden zijn verstreken steeds nadat de arbeidsovereenkomst twaalf maanden heeft geduurd. De termijn voor aanvaarding van het aanbod bedraagt een maand. Gedurende de periode waarin de werkgever de in art. 7:628a lid 5 BW genoemde verplichting niet is nagekomen, heeft de werknemer recht op loon over de arbeidsomvang waarvoor de werkgever een aanbod had moeten doen (art. 7:628a lid 8 BW). Met deze ‘vastklikregeling’ is beoogd de positie van oproepkrachten te versterken en hun meer inkomenszekerheid te bieden. [5]
3.2.3
Blijkens de parlementaire geschiedenis bestaan het hiervoor in 3.2.1 genoemde rechtsvermoeden en de in 3.2.2 genoemde ‘vastklikregeling’ naast elkaar. [6] De verplichting van de werkgever zoals neergelegd in art. 7:628a lid 5 BW werkt aanvullend op het rechtsvermoeden van art. 7:610b BW [7] en de vastklikregeling doet dan ook geen afbreuk aan de mogelijkheid van de werknemer om een beroep te doen op het rechtsvermoeden neergelegd in art. 7:610b BW. [8] Zo kan de werknemer bijvoorbeeld een beroep doen op het rechtsvermoeden als hij het aanbod van de werkgever op grond van art. 7:628a lid 5 BW niet heeft geaccepteerd. [9] Dit strookt met de doelstelling van beide bepalingen om de positie van de werknemer te versterken. De parlementaire geschiedenis bevat geen aanknopingspunten voor de opvatting dat in dat geval het rechtsvermoeden slechts werkt vanaf het moment waarop de werknemer zich daarop beroept.
3.3
Het hof heeft geoordeeld dat [de werknemer] geen beroep met terugwerkende kracht toekomt op het rechtsvermoeden van art. 7:610b BW. Het heeft daarvoor redengevend geacht dat [de werknemer] niet is ingegaan op de aanbiedingen van Taxiwerq voor een vaste arbeidsomvang, met name niet op het tweede aanbod in december 2020. Daarmee is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.2.1-3.2.3 is overwogen, doet de regeling van art. 7:628a lid 5 BW geen afbreuk aan de mogelijkheid van de werknemer een beroep te doen op het rechtsvermoeden van art. 7:610b BW als de werknemer op een aanbod voor een vaste arbeidsomvang niet is ingegaan, en ook niet aan de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht te doen. De hiervoor in 3.1 genoemde klachten slagen.
3.4
De overige klachten van onderdeel 1 en onderdeel 3 behoeven geen behandeling.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2024;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Taxiwerq in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de werknemer] begroot op € 496,97 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Taxiwerq deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
28 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 13 december 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:3768.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2572.
3.HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0017, rov. 3.4.
4.Kamerstukken II 1996/97, 25263, nr. 3, p. 5.
5.Kamerstukken II 2018/19, 35074, nr. 3, p. 5, p. 22 en p. 106 en Kamerstukken II 2018/19, 35074, nr. 4, p. 14 en p. 15.
6.Kamerstukken I 2018/19, 35074, D, p. 29-30 en Kamerstukken II 2018/19, 35074, nr. 9, p. 33.
7.Kamerstukken I 2018/19, 35074, D, p. 29-30.
8.Kamerstukken II 2018/19, 35074, nr. 3, p. 126 en p. 131-132 en Kamerstukken I 2018/19, 35074, D, p. 30.
9.Kamerstukken I 2018/19, 35074, D, p. 29 en Kamerstukken II 2018/19, 35074, nr. 9, p. 33.