ECLI:NL:HR:2025:1705

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
23/05021
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over terbeschikkingstelling met voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid in ernstige geweldsdelicten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor meermalen gepleegde verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging. Het hof had de verdachte een gevangenisstraf van veertig maanden opgelegd, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, met het bevel dat deze dadelijk uitvoerbaar was. De advocaat-generaal had in cassatie geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de duur van de gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van veertig maanden naar zesendertig maanden. De Hoge Raad heeft de motivering van het hof met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden als toereikend beoordeeld, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof in zoverre vernietigd en de gevangenisstraf verminderd, maar het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/05021
Datum18 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 december 2023, nummer 21-001116-23, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het bevel dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en heeft bevolen dat de aan de verdachte opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, terwijl het hof dat bevel niet heeft gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op tijdstippen in de periode van 12 juli 2022 tot en met 13 juli 2022 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het brengen van zijn penis in de mond en de vagina van die [slachtoffer] en
- het laten betasten en aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer], waarbij dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld en er in heeft/hebben bestaan dat verdachte in zijn woning (gelegen aan de [a-straat 1])
- die [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en
- die [slachtoffer] een of meerdere keren heeft mishandeld, waaronder te slaan en te schoppen en
- die [slachtoffer] verbaal heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en een zwaard heeft getoond en
- dwingend en dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij hem, verdachte, moest pijpen en dat hij haar ging neuken en
- misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en psychische overwicht ten opzichte van die [slachtoffer] en
- voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en
- hierdoor een bedreigende situatie heeft gecreëerd waarin die [slachtoffer] zich niet, althans onvoldoende aan bovengenoemde handelingen kon of durfde te onttrekken;
2. hij in de periode van 12 juli 2022 tot en met 13 juli 2022 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer] (telkens) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden in zijn, verdachtes, woning (gelegen aan de [a-straat 1]) door
- de deur van voornoemde woning af te sluiten en afgesloten te houden en
- de telefoon van die [slachtoffer] af te pakken en bij zich te houden en
- een of meerdere keren (dwingend en dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat zij voornoemde woning niet mocht verlaten en
- (dwingend en dreigend) tegen die [slachtoffer] te zeggen dat zij een probleem had als ze haar telefoon pakte en/of iemand zou appen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en
- duct tape op/over de mond van die [slachtoffer] te plakken en
- die [slachtoffer] meerdere keren te mishandelen, waaronder te slaan en te schoppen en
- die [slachtoffer] verbaal te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht en een zwaard te tonen en
- hierdoor een bedreigende en beangstigende situatie voor die [slachtoffer] te creëren, waardoor zij die woning niet durfde te verlaten;
3. hij op tijdstippen in de periode van 12 juli 2022 tot en met 13 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door
die [slachtoffer] bij haar keel vast te pakken en vervolgens in de keel van die [slachtoffer] te knijpen en
- een brandende aansteker bij de tong van die [slachtoffer] te houden en
- het hoofd van die [slachtoffer] in een pan, die op een brandend fornuis stond, te drukken en
- die [slachtoffer] op/tegen haar hoofd en lichaam te slaan/stompen en te schoppen en
- die [slachtoffer] op de grond te gooien en
- aan de haren van die [slachtoffer] te trekken en
- duct tape op/over de mond van die [slachtoffer] te plakken;
4. hij in de periode van 12 juli 2022 tot en met 13 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en door
- met een zwaard in de richting van die [slachtoffer] te wijzen, althans die [slachtoffer] een zwaard te tonen en
- te zeggen dat hij die [slachtoffer] dood ging maken en in stukken ging hakken.”
3.2.2
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden. Daarnaast heeft het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, met een bevel als bedoeld in artikel 38 lid 6 Sr dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen:
“Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis zal bevestigen met de toevoeging dat de advocaat-generaal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zoals hiervoor weergegeven, gedeeltelijk vrijspraak bepleit. Hetgeen wel bewezen geacht kan worden, rechtvaardigt geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zodat hij in een voorwaardelijk strafkader aan zichzelf kan werken met als bijzondere voorwaarde – onder meer – een klinische opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK).
Oordeel hof
(...)
Het hof neemt het hierna cursief opgenomen deel van de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
Verdachte heeft het slachtoffer voor ruim 24 uur van haar vrijheid beroofd. In die tijd heeft hij haar meermalen seksueel misbruikt en verkracht. Als het slachtoffer niet deed wat hij wilde, gaf hij haar een of meer klappen of schoppen. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij door de bedreiging en het geweld zo angstig is geworden dat haar fysieke weerstand uiteindelijk werd gebroken en zij de seksuele handelingen heeft ondergaan. Zij heeft daardoor gedurende lange tijd in een onveilige situatie geleefd en heeft gevreesd voor haar leven. Verdachte heeft door deze handelwijze ernstig inbreuk gemaakt op haar geestelijke en lichamelijke integriteit.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring die is voorgelezen, blijkt dat dit ook zo is voor dit slachtoffer. Verdachte heeft bij het slachtoffer zeer grote schade aangericht. Door de feiten heeft ze een trauma opgelopen. Ze heeft ter zitting aangegeven dat ze zich dit een lange tijd van haar leven zal herinneren. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan. Het zeer gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er in het geheel niet voor terugschrikt om uit het niets zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Bovendien houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte dit alles heeft ontkend en dus geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en geen inzicht heeft getoond in de ernst ervan.
Het hof overweegt aanvullend daarop als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat voorts gelet op een uittreksel justitiële documentatie van 2 oktober 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten, te weten mishandeling en bedreiging. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen. Ook liep verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd.
Het hof neemt in het kader van de strafoplegging tevens de eerder aangehaalde Pro Justitia rapportages in aanmerking en zal er in strafmatigende zin rekening mee houden dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen zijn. Voorts heeft het hof acht geslagen op de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in principe uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden in geval van een verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang.
In dit geval is er sprake van meer dan één verkrachting en zijn er ook nog andere feiten bewezen verklaard. Alles overziend is het hof van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder de verkrachtingen, een hogere straf rechtvaardigen dan in eerste aanleg is opgelegd. Het hof acht daarom, ondanks dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen zijn, een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden. Een lagere straf dan wel een gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis, zoals door de raadsvrouw is bepleit, doet geen recht aan de ernst van de feiten.
Oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden
Wat betreft de door het openbaar ministerie gevorderde terbeschikkingstelling met voorwaarden stelt het hof voorop dat voor het opleggen van deze maatregel op grond van de artikelen 37, tweede en derde lid, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in ieder geval aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan.
In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Het strafbare feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot de in artikel 37a, eerste lid en onder 1, Sr nader vermelde specifieke misdrijven. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Tot slot kan de maatregel van terbeschikkingstelling enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines die de verdachte hebben onderzocht, waaronder een psychiater.
Voor wat betreft de in de onderhavige zaak opgemaakte gedragsdeskundige adviezen en het naar aanleiding daarvan opgemaakte reclasseringsadvies overweegt het hof het volgende.
De psychiater heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol en beperkte cognitieve mogelijkheden. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde, zoals hiervoor weergegeven. Ten aanzien van het recidiverisico heeft de psychiater vastgesteld dat bij verdachte veel risico-indicatoren aanwezig zijn die wijzen op een verhoogd risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Het risico op recidive van ernstige geweldsdelicten, met mogelijk ernstig lichamelijk letsel, wordt door de psychiater als hoog ingeschat. Zonder behandeling blijven de risicofactoren onveranderd. Ambulante interventies hebben tot nu toe onvoldoende resultaten opgeleverd. Behandeling in een forensische setting is nodig. De psychiater heeft geadviseerd tot oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het beveiligingsniveau van een FPK wordt door de psychiater toereikend geacht.
De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale, paranoïde en narcistische trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Volgens de psycholoog is voor verdachte een langdurige, intensieve behandeling noodzakelijk. Omdat verdachte op alle leefgebieden problemen heeft en in eerdere behandelingen niet altijd openheid gaf over hetgeen er in zijn leven speelde, zal deze behandeling klinisch moeten zijn. Om te voorkomen dat verdachte de behandeling afbreekt of niet afmaakt, of dat men onvoldoende tijd heeft om de problematiek afdoende te behandelen, acht de psycholoog het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest geschikte kader. Dit kader voorkomt dat verdachte onbehandeld weer op straat komt en maakt het mogelijk hem langduriger te volgen en in toezicht te houden.
In het maatregelrapport van 19 januari 2023 heeft de reclassering positief geadviseerd over een terbeschikkingstelling met voorwaarden en aangegeven dat de reclassering het toezicht hierop kan uitoefenen. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als hoog en acht het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest passend. De reclassering heeft geadviseerd – met dadelijke uitvoerbaarheid – een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen en heeft voorwaarden geformuleerd. Verdachte heeft zich ter zitting van het hof bereid verklaard tot medewerking aan de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
Het hof stelt, zoals hiervoor vermeld, vast dat er ten tijde van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof acht het noodzakelijk dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Gelet op de inhoud van de rapportages en de ernst van de feiten, is het hof van oordeel dat oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden is. Gelet op de rapportages en de ernst van de feiten, ziet het hof in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen reden te kiezen voor behandeling in het kader van een voorwaarde bij een voorwaardelijke straf.
De bewezenverklaarde feiten onder 1 en 4 zijn misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1 Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Uit het voorgaande blijkt tevens dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat deze maatregel, mocht deze worden omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, niet in duur is gemaximeerd.
Het hof zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen met uitzondering van de voorwaarde mee te werken aan een time-out, omdat oplegging van die voorwaarde, gezien het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1027, niet is toegestaan. Het hof zal in deze de beslissing van de penitentiaire kamer met betrekking tot een time-out-plaatsing van 15 december 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10739, volgen, in die zin dat de voorwaarde van een klinische time-outopname wordt vervangen door een mogelijkheid tot time-out-plaatsing in de forensisch klinische zorg op vrijwillige basis. Voor een onvrijwillige time-out-plaatsing biedt artikel 6:6:10a van het Wetboek van Strafvordering grondslag.
Ook zal het hof, zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd, bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.”
3.3.1
Artikel 38 lid 1, 6 en 7 Sr luidt:
“1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Als algemene voorwaarde geldt dat de ter beschikking gestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
6. De rechter kan op vordering van de officier van justitie of ambtshalve bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
7. Een bevel als bedoeld in het zesde lid gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.”
3.3.2
Artikel 38 lid 6 en 7 Sr is ingevoerd bij de Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassingen tbs met voorwaarden), Stb. 2010, 270. De geschiedenis van de totstandkoming van deze wet houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“4. Aansluiting tenuitvoerlegging gevangenisstraf en tbs met voorwaarden
Onderdeel van het verbetertraject van de tbs met voorwaarden, zoals dat is aangekondigd in het plan van aanpak, vormt een onderzoek naar de toezichtloze periode tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de tbs met voorwaarden. De tbs met voorwaarden mag naar geldend recht namelijk niet ten uitvoer worden gelegd, zolang daartegen nog een gewoon rechtsmiddel openstaat en, indien dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist (art. 557, lid 1, Sv.). De voorlopige hechtenis moet direct worden opgeheven als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en er geen gevangenisstraf is opgelegd of als er een gevangenisstraf is opgelegd waarvan de duur gelijk is aan of korter is dan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
(...)
Alles overwegende, hebben wij besloten om in het wetsvoorstel een uitzondering op artikel 557, lid 1, Sv. te maken, op een zodanige manier dat de rechter kan bepalen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van tbs met voorwaarden onmiddellijk mogelijk wordt en de reclassering kan starten met het uitoefenen van het toezicht. Aan artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht wordt een tweetal artikelleden (lid 6 en 7) toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de rechter kan bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Een dergelijk bevel gaat in op het ogenblik waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt. Een dergelijke modaliteit is overigens niet nieuw in het strafrecht. In artikel 73, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald dat bevelen tot voorlopige hechtenis en opheffing daarvan, dadelijk uitvoerbaar zijn. De artikelleden 6 en 7 van de voorgestelde wijziging van artikel 38 zijn dan ook afgeleid van het huidige artikel 73, lid 1 en lid 2, van het Wetboek van Strafvordering.
Wij menen hiermee een afgewogen en verantwoorde oplossing te kunnen bieden, ter versterking van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De keuze of in het concrete geval een onmiddellijke tenuitvoerlegging gerechtvaardigd is, wordt in handen gelegd van de rechter. Het gaat daarmee om een modaliteit die uitsluitend door de rechter kan worden toegewezen, waardoor het op de meest zorgvuldige wijze in het strafproces is ingebed. Hij kan daarbij alle omstandigheden van het geval meewegen, waardoor een maatregel kan worden opgelegd die zoveel mogelijk is toegesneden op de betrokken persoon, in het belang van de veiligheid van de samenleving en een humane tenuitvoerlegging van de maatregel.”
(Kamerstukken II 2008/09, 31823, nr. 3, p. 7-8.)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“ 4. Aansluiting tenuitvoerlegging gevangenisstraf en tbs met voorwaarden
In het kader van het verbetertraject van de tbs met voorwaarden werd een onderzoek gedaan naar de toezichtloze periode tussen de beëindiging van de voorlopige hechtenis en de tbs met voorwaarden. Uit dit in opdracht van het WODC verrichte onderzoek (Aansluiting voorlopige hechtenis en tbs met voorwaarden, TK 2008–2009, 31 823, nr. 3) bleek dat bij ruim een derde van de zaken tussen 2002 en 2006, waarin tbs met voorwaarden is opgelegd, sprake is van een toezichtloze periode. Eerst door dit onderzoek, dit naar aanleiding van een vraag hierover van de leden van de SP-fractie, werd de omvang van dit probleem duidelijk.
Het wetsvoorstel beoogt dit probleem op te lossen door de officier van justitie de mogelijkheid te geven te vorderen dat de rechter de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal bevelen. De rechter kan dit ook ambtshalve doen. (...) Anderzijds dient het belang van de rechtspositie van verdachte afgewogen te worden tegen het maatschappelijk belang. Uit het hiervoor genoemde onderzoek bleek dat in ongeveer een derde van de gevallen waarin tbs met voorwaarden wordt opgelegd, sprake is van een toezichtloze periode. In het recente verleden is gebleken dat een ernstig delict gepleegd in deze toezichtloze periode, zeer grote maatschappelijke onrust teweeg brengt. Ook is gebleken dat de kans op recidive toeneemt naarmate deze toezichtloze periode langer duurt. Om enerzijds tegemoet te komen aan de roep om maatschappelijke veiligheid maar anderzijds zoveel mogelijk waarborgen in te bouwen voor de rechtspositie van verdachte is in het wetsvoorstel de mogelijkheid tot het bevelen van de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de tbs met voorwaarden voorbehouden aan de rechter.
Naar aanleiding van een vraag van de leden van de D66-fractie merken wij in dit verband op dat de rechter dan in het concrete geval kan beslissen of een toezichtloze periode wel of niet verantwoord te achten is.
De leden van de SP-fractie vroegen zich af in welke gevallen een rechter de onmiddellijke tenuitvoerlegging zou afwijzen. Het is echter moeilijk op voorhand aan te geven in welke omstandigheden een rechter tot deze afwijzing zal beslissen. Dit hangt af van de omstandigheden van het individuele geval. De rechter kan in het individuele geval, rekening houdende met alle omstandigheden, de belangen van de verdachte afwegen tegen het belang van de maatschappij en besluiten tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van de maatregel.”
(Kamerstukken II 2009/10, 31823, nr. 6, p. 8-9.)
- de memorie van antwoord:
“Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fracties van de SGP en de Christen Unie of de mogelijkheid van de onmiddellijke tenuitvoerlegging in alle voorkomende gevallen benut zal worden, antwoord ik als volgt. Met deze onmiddellijke tenuitvoerlegging meen ik een afgewogen en verantwoorde oplossing te bieden voor de toezichtsloze periode, ter versterking van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De keuze of in het concrete geval een onmiddellijke tenuitvoerlegging geboden is, is aan officier van justitie. Deze kan de noodzakelijkheid hiertoe bezien en indien de concrete omstandigheden hiertoe aanleiding geven, onmiddellijke tenuitvoerlegging vorderen. Vervolgens dient de rechter op deze vordering te beslissen. Hij kan daarbij alle omstandigheden van het geval meewegen, waardoor een maatregel kan worden opgelegd die zoveel mogelijk is toegesneden op de betrokken persoon, in het belang van de veiligheid van de samenleving en een humane tenuitvoerlegging van de maatregel.”
(Kamerstukken I 2009/10, 31823, C, p. 8.)
3.4.1
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. Artikel 38 lid 6 Sr voorziet in een uitzondering op deze hoofdregel met de mogelijkheid voor de rechter om te bevelen dat een op grond van artikel 38 lid 1 Sr opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Dat kan voor de verdachte verstrekkende gevolgen hebben.
3.4.2
Uit de onder 3.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat de rechter bij de beoordeling of een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk is, alle omstandigheden van het geval moet meewegen “waardoor een maatregel kan worden opgelegd die zoveel mogelijk is toegesneden op de betrokken persoon, in het belang van de veiligheid van de samenleving en een humane tenuitvoerlegging van de maatregel”.
3.5
Het hof heeft overwogen dat het zeer gewelddadige karakter van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten – waarmee hij ernstig inbreuk heeft gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer – laat zien dat de verdachte er in het geheel niet voor terugschrikt om uit het niets zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verder heeft het hof overwogen dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat die veroordeling hem er niet van heeft weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen, dat de geraadpleegde psychiater en psycholoog en de reclassering het recidiverisico als hoog inschatten, dat de psychiater behandeling van de verdachte in een forensische setting nodig vindt en dat de psycholoog het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden het meest geschikt vindt omdat dat kader “voorkomt dat verdachte onbehandeld weer op straat komt”. Daarnaast blijkt uit de beslissing van het hof dat de verdediging naar voren heeft gebracht dat (het in het belang van de verdachte is dat) de verdachte “aan zichzelf kan werken” via een klinische opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Verder blijkt uit die beslissing dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden door de reclassering is geadviseerd en is gevorderd door de advocaat-generaal. In het licht van dit alles en tegen de achtergrond van wat onder 3.4.2 is vooropgesteld, is het kennelijke oordeel van het hof dat de dadelijke tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk is, toereikend gemotiveerd.
3.6
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van veertig maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 36 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 november 2025.