Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
14 januari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 27 januari 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, was in deze strafzaak aangeklaagd voor het medeplegen van witwassen van geldbedragen, zoals omschreven in artikel 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had een tas met geld voorhanden gehad en had deze mogelijk overgedragen, waarbij de vraag was of hij wist wat de inhoud van de tas was.
Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat M.J.N. Vermeij. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.