ECLI:NL:PHR:2024:1312

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
23/00339
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor medeplegen van witwassen met bewijsvoering op basis van observaties en stemherkenning

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor medeplegen van witwassen. De verdachte is op 27 januari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslissingen genomen over beslag en herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld door zijn advocaat M.J.N. Vermeij. Het middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.

De bewezenverklaring is gebaseerd op observaties van de politie op 2 maart 2020, waarbij de verdachte werd gezien met een tas die contante geldbedragen bevatte. De verdachte heeft de tas overgedragen aan een medeverdachte, [betrokkene 1], die later werd aangehouden met de tas waarin € 99.900 en € 1.000 werd aangetroffen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij wist dat er geld in de tas zat en dat er geen nauwe en bewuste samenwerking was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de overdracht van de tas en dat de stemherkenningen betrouwbaar waren.

De Hoge Raad heeft de conclusie van de procureur-generaal overgenomen, die tot verwerping van het beroep strekt. De bewijsvoering, waaronder de observaties, stemherkenningen en telefoongesprekken, is door het hof als voldoende betrouwbaar beoordeeld om de verdachte te veroordelen voor medeplegen van witwassen. De Hoge Raad heeft geen gronden gevonden die tot vernietiging van de uitspraak zouden leiden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00339

Zitting10 december 2024
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte

Het cassatieberoep

De verdachte is bij arrest van 27 januari 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens (onder meer) in de zaak met parketnummer 01-993223-20, 1.
“medeplegen van witwassen”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over het beslag en over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerder opgelegde gevangenisstraf, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.J.N. Vermeij, advocaat in Den Haag, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel komt op tegen de (motivering van de) bewezenverklaring.

De bewezenverklaring

4. Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 01-993223-20, onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op 2 maart 2020 te Amsterdam en Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten een contant geldbedrag van EUR 99.900 en een contant geldbedrag van EUR 1.000,- voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl verdachte en verdachtes mededader wisten dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.”

De bewijsvoering

5. Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij het arrest van 27 januari 2023 (p. 16-23), naar de inhoud waarvan ik verwijs.
6. Het hof heeft de bewezenverklaring als volgt nader gemotiveerd:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 01-993 223-20 onder 1 tenlastegelegde.
Daartoe is – kort gezegd – primair aangevoerd dat de in beslag genomen geldbedragen niet bij de verdachte zijn aangetroffen en dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de tas heeft vastgehad die later bij [betrokkene 1] is aangetroffen. Op de (hengsels van de) tas zijn geen DNA- of dactyloscopische sporen van de verdachte aangetroffen. Het observatieteam heeft ook niet daadwerkelijk gezien dat de verdachte een zwarte tas aan [betrokkene 1] heeft overhandigd. Bovendien is onder [betrokkene 1] een zwarte tas met daarop grote opvallende witte letters met de tekst ‘ [letters] ’ aangetroffen, terwijl het observatieteam niet heeft gerelateerd dat zij bij de verdachte een zwarte tas met daarop grote witte letters hebben gezien. Ook was [betrokkene 1] gedurende zeven minuten in een parkeergarage en is onduidelijk gebleven wat er zich daar heeft afgespeeld. Voorts zijn de stemherkenningen niet betrouwbaar, zodat die van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Indien er vanuit wordt gegaan dat de verdachte toch de tas heeft vervoerd dan staat daarmee niet vast dat hij wist dat er geld in de tas zat.
Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking. Ten aanzien van de verdachte kan niet meer worden vastgesteld dan dat hij een tas heeft vervoerd, hetgeen niet meer dan medeplichtigheid oplevert. Aan de verdachte is evenwel medeplegen tenlastegelegd zodat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Observatie
Op 2 maart 2020 heeft de politie een observatie verricht. Op 2 maart 2020 te 14:19 uur zagen verbalisanten de verdachte aan komen lopen, vanuit de richting van de hoofdingang van het station Amsterdam Sloterdijk. De verdachte had een zwart voorwerp gelijkend op een mobiele telefoon in zijn handen. De verdachte maakte een handgebaar (begroeting) naar de bestuurder van een blauwe Toyota met kenteken [kenteken 1] en stapte als bijrijder in. De bestuurder van de auto (NN-man) had een petje op zijn hoofd. De blauwe Toyota reed vervolgens weg en werd direct gevolgd door een grijze Renault Megane met kenteken [kenteken 2] . Vervolgens zagen de verbalisanten dat de twee auto’s stopten voor een bestelbus van het merk Ford met kenteken [kenteken 3] . Dit kenteken is afgegeven aan de verdachte. De verbalisanten zagen dat de verdachte als bijrijder uitstapte uit de Toyota en naar voornoemde bestelbus liep. De verdachte had toen niets zichtbaars in zijn handen. Vervolgens zagen de verbalisanten dat de verdachte weer terugliep naar de Toyota en dat hij toen een zwarte tas met hengsels droeg. De verdachte stond even stil bij de Toyota, draaide zich om en liep vervolgens zonder dat hij nog een zwarte tas bij zich had weer weg. Nadat de verdachte van de Toyota was weggelopen, werd waargenomen dat de Toyota weer direct werd gevolgd door de Renault. Daarna werd gezien dat de Renault een parkeergarage verliet en dat de NN-man met het petje nu de bestuurder van de Renault was. In Zaandam werd de man met het petje aangehouden. De man betrof medeverdachte [betrokkene 1] . [verbalisant 1] zag dat [betrokkene 1] een zwarte tas met hengels in zijn hand droeg. Deze tas was qua omvang en kleur soortgelijk aan de tas die eerder was overgegaan van [verdachte] naar de Toyota met kenteken [kenteken 1] . De tas had eveneens lange hengsels. In de tas werden contante geldbedragen aangetroffen van € 99.900,00 en € 1.000,00.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling (tijds)verband en samenhang bezien staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat de verdachte de zwarte tas met daarin de contante geldbedragen aan [betrokkene 1] heeft overgedragen, die op dat moment in de blauwe Toyota met kenteken [kenteken 1] zat en dat hij ( [betrokkene 1] ) daarna met de tas in de Renault naar Zaandam is gereden.
Hierbij neemt het hof nog het volgende in aanmerking.
Stemherkenningen
Het hof stelt voorop dat voor het kunnen herkennen van een stem geen bijzondere kennis of kunde nodig is en dat hetgeen iemand over het herkennen van een stem verklaart mededelingen betreffen over hun eigen waarneming en ondervinding. Met betrekking tot de waardering van de bewijskracht van stemherkenningen is behoedzaamheid echter op zijn plaats, bijvoorbeeld vanwege de veranderlijkheid van een stem of een minder goede kwaliteit van een geluidsspoor. Een factor die bij de waardering van de betrouwbaarheid van dergelijke herkenningen een rol kan spelen betreft de vraag of, en zo ja, in hoeverre stemherkenningen verankering vinden in andere bewijsmiddelen.
Uit het proces-verbaal van stemherkenning, dat is opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , volgt dat de stem van [betrokkene 1] wordt herkend als de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (dossierpagina 6). Uit het proces-verbaal van stemherkenning dat door verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 2] , [verbalisant 6] en [verbalisant 3] is opgemaakt, volgt dat twee verbalisanten hebben aangegeven dat de stem van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] in het tapgesprek met sessienummer 2 op 1 maart 2020 heel erg lijkt op de stem van de verdachte. Ten aanzien van het tapgesprek met sessienummer 97 d.d. 2 maart 2020 te 14:18:43 uur heeft [verbalisant 5] gerelateerd dat hij de stem van de gebruiker van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 2] herkende als de stem van de verdachte. [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben met betrekking tot voornoemd tapgesprek van 2 maart 2020 gerelateerd dat de stem heel erg lijkt op de stem van de verdachte.
Deze bevindingen vinden naar het oordeel van het hof steun in de hierboven beschreven waarnemingen nabij het station Amsterdam Sloterdijk, alsmede in de navolgende feiten en omstandigheden.
Uit de locatiegegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 2] volgt dat telefoonnummer [telefoonnummer 2] op 2 maart 2020 om 11:30 uur aanstraalt in Eindhoven en om 13:46 uur aankomt op de Naritaweg 52 in Amsterdam, nabij station Amsterdam Sloterdijk. Deze gegevens komen overeen met hetgeen uit tapgesprek 63 naar voren komt. In dit gesprek wordt immers door de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] , om 13:46:19 uur aangegeven dat hij bij de voorkant van station Amsterdam Sloterdijk is. Door de gebruiker van het tegennummer [telefoonnummer 1] , waarvan is gebleken dat dit telefoonnummer toebehoort aan [betrokkene 1] , wordt aangegeven dat hij over twintig tot dertig minuten zal arriveren. Uit de locatiegegevens volgt verder dat het telefoonnummer van [betrokkene 1] om 13:46 uur aanstraalt op de locatie Krimp 3 te Zaandam en om 14:17 uur aankomt op de Naritaweg 52 in Amsterdam, nabij station Amsterdam Sloterdijk.
Uit de tapgesprekken volgt verder dat er om 14:17:45 uur wederom een telefoongesprek plaatsvindt tussen beide telefoonnummers en dat er door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] wordt aangegeven dat hij zijn vriend geeft, die naar buiten loopt. De gebruiker van voornoemd telefoonnummer geeft daarbij ook aan dat zijn vriend gaat bellen over één minuut. Vervolgens belt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] om 14:18:43 uur, ter zake waarvan [verbalisant 5] heeft gerelateerd dat hij de stem herkent als de stem van de verdachte en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat de stem heel erg lijkt op de stem van de verdachte. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zei: ‘ik uh... loop richting taxi’ en vroeg ‘Welke auto heb jij?’ Hierop werd door het tegennummer geantwoord: ‘een blauwe’. De inhoud van de tapgesprekken komt overeen met de observaties, namelijk dat het observatieteam op 2 maart 2020 om 14:19 uur heeft waargenomen dat de verdachte aan komt lopen vanuit de richting van de hoofdingang van station Amsterdam Sloterdijk, dat hij een zwart voorwerp gelijkend op een mobiele telefoon in zijn handen had en in de richting van een blauwe Toyota liep.
Gelet op voornoemde omstandigheden – in onderling (tijds)verband en samenhang bezien – kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden vastgesteld dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (ook) door de verdachte is gebruikt.
Hierbij neemt het hof bovendien nog in aanmerking dat tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte in een keukenkastje een telefoon met een simkaart voorzien van IMSI-nummer [nummer 1] is aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat dit IMSI-nummer toebehoort aan het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . In de woning van [betrokkene 1] is daarnaast een simkaart aangetroffen met IMSI-nummer [nummer 2] . Later is gebleken dat deze simkaart hoort bij het aan [betrokkene 1] toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verschillende bewijsmiddelen – de waargenomen bevindingen omtrent de observatie, de locatie- en telefoongegevens, alsmede de stemherkenningen – zodanig met elkaar overeenkomen dat die verschillende bewijsmiddelen elkaar versterken en over en weer ook verankering vinden. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof dan ook geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de identificatie van de verdachte als gespreksdeelnemer te twijfelen. De stemherkenningen acht het hof dan ook betrouwbaar en deze worden voor het bewijs gebruikt.
Op basis van de inhoud van de verschillende tapgesprekken staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat een afspraak is gemaakt waarbij de verdachte op 2 maart 2020 de tas met daarin de contante geldbedragen aan [betrokkene 1] zou overdragen. Naar het oordeel van het hof kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de tas met daarin de contante geldbedragen samen met een ander ( [betrokkene 1] ) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
Kader van witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat op 2 maart 2020 door de verdachte een tas met daarin contante geldbedragen van € 99.900,00 en € 1.000,00 is overgedragen aan [betrokkene 1] . Voorafgaand aan deze overdracht zijn telefoongesprekken gevoerd om de exacte locatie voor de overdacht van de tas met geld te bepalen, waarna de verdachte op enig moment de tas met geld aan [betrokkene 1] overdraagt bij station Amsterdam Sloterdijk.
Vermoeden van witwassen
[betrokkene 1] heeft de contante geldbedragen onder bedenkelijke omstandigheden in ontvangst genomen van de verdachte. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich. Bovendien gaat criminaliteit veelal gepaard met grote hoeveelheden contant geld. Gelet hierop is het hof van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen van toepassing zijn. Onder de betreffende omstandigheden – in het bijzonder de omvang van het geldbedrag, de wijze van vervoeren en de manier van overdragen – is een vermoeden van witwassen zonder meer gerechtvaardigd. Vanwege dit vermoeden van witwassen mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag geeft.
Verklaringen van de verdachte
Het hof stelt vast dat de verdachte bij de politie en ten overstaan van de rechtbank een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte geen verklaring afgelegd omtrent het in de zaak met parketnummer 01-993223-20 onder 1 tenlastegelegde.
[betrokkene 1] heeft zich aanvankelijk ook beroepen op zijn zwijgrecht. Pas op 3 september 2020 heeft [betrokkene 1] ten overstaan van de politie verklaard dat hij een tas voor een vriend in ontvangst heeft genomen en dat hij niet wist dat er geld in de tas zat.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat over de herkomst van de geldbedragen geen min of meer concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen zijn afgelegd.
Conclusie
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat het niet anders kan dan dat de bewezenverklaarde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat de verdachte dit wist. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.”

Een nadere omschrijving van het middel

7. Aan het middel is, mede gelet op de toelichting daarop, ten grondslag gelegd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte de tas met de genoemde geldbedragen voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, en evenmin dat – al zou worden aangenomen dat de tas op het moment van overdragen reeds de later aangetroffen geldbedragen bevatte – de verdachte wist wat de inhoud van die tas was.
8. Daarnaast wordt nog betoogd dat het hof niet nader heeft onderbouwd wat de exacte betrokkenheid van de verdachte heeft ingehouden en dat zijn enkele vaststelling dat de verdachte met de medeverdachte een afspraak zou hebben gemaakt om
“een tas met daarin contante geldbedragen”over te dragen, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van ‘medeplegen’ te komen.

De bespreking van het middel

9. Uit de bewijsvoering van het hof kan het volgende worden afgeleid.
i. Op 1 maart 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen twee personen: persoon G (met telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] ) en persoon B (met telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] ). Uit het gesprek blijkt dat, op initiatief van G, een dag later (op 2 maart 2020) rond 14.00 uur zal worden afgesproken in Amsterdam. [1] Op 2 maart 2020 is er tussen 13.46 uur en 14.18 uur meerdere keren telefonisch contact geweest tussen voornoemde telefoonnummers over het tijdstip en de locatie van afspreken. Uit de telefoongesprekken volgt verder dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] in Amsterdam is, bij station Amsterdam Sloterdijk, en dat degene die om 14:18 uur de gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] daarna richting de ‘blauwe’ auto van B is gelopen.
ii. Uit onderzoek naar de voornoemde telefoonnummers blijkt dat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] wat betreft het gesprek van 1 maart 2020 om 13:32 uur (bewijsmiddel 1) en het gesprek van 2 maart 2020 om 14:18 uur (bewijsmiddel 4) kan worden gekoppeld aan de verdachte, en dat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] kan worden gekoppeld aan de medeverdachte ( [betrokkene 1] ). De stemmen van de deelnemers aan deze gesprekken zijn door verbalisanten herkend als de stemmen van de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 1] . Deze stemherkenningen zijn door het hof betrouwbaar geacht.
iii. De locatie- en telefoongegevens, alsmede de stemherkenningen, komen bovendien overeen met de op 2 maart 2020 verrichte observatie. Immers, op 2 maart 2020 om 14:19 uur heeft een observatieteam waargenomen dat de verdachte komt aangelopen vanuit de hoofdingang van station Amsterdam Sloterdijk, en dat hij in de richting van een blauwe Toyota loopt. [2] De verdachte heeft vervolgens als bijrijder plaatsgenomen in de Toyota (met daarin als bestuurder, een op dat moment onbekende man aangeduid als ‘NN-man met petje’). De Toyota is – gevolgd door een Renault – weggereden en beide auto’s zijn daarna voor een bestelbus gestopt. De verdachte is toen uitgestapt en is – zonder dat hij iets zichtbaars in zijn handen had – in de richting van de bestelbus gelopen. Door de verbalisanten is waargenomen dat
“de verdachte weer terugliep naar de Toyota en dat hij toen een zwarte tas met hengsels droeg. De verdachte stond even stil bij de Toyota, draaide zich om en liep vervolgens zonder dat hij nog een zwarte tas bij zich had weer weg”.Nadat de verdachte bij de Toyota is weggelopen, en de Toyota opnieuw werd gevolgd door de Renault, is door verbalisanten waargenomen dat de ‘NN-man met petje’ nu de bestuurder van de Renault was. Om 15.13 uur is de ‘NN-man met petje’ aangehouden terwijl hij een (qua omvang en kleur) soortgelijke tas als eerder waargenomen bij zich droeg. In de tas werden contante geldbedragen van € 99.900,00 en € 1.000,00 aangetroffen. De ‘NN-man’ betreft de medeverdachte [betrokkene 1] .
10. Deze omstandigheden, in onderling verband beschouwd, hebben het hof tot het oordeel gebracht dat de verdachte de tas met de daarin aangetroffen geldbedragen samen met een ander (medeverdachte [betrokkene 1] ) voorhanden heeft gehad en heeft overdragen. Mede in verband met het uitblijven van enige verklaring van de verdachte omtrent de door hem geïnitieerde afspraak en de (inhoud van) de tas acht ik dat oordeel – onder de door het hof vastgestelde omstandigheden – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De enkele door de steller van het middel opgeworpen suggestie dat het geld tussen de overdracht van de tas en de aanhouding van de medeverdachte [betrokkene 1] in de tas kan zijn gestopt, maakt dat niet anders. Anders dan de steller van het middel voorstaat, ligt in het oordeel van het hof tevens besloten dat de verdachte, die de uitvoeringshandelingen heeft gepleegd, als medepleger bij de bewezen verklaarde handelingen betrokken is geweest.
11. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Slotsom

12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven. Wel merk ik op dat op 31 januari 2025 de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM afloopt.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Ik wijs in het bijzonder op bewijsmiddel 1.
2.Dat de verdachte op 2 maart 2020 op station Amsterdam Sloterdijk is geweest, wordt in cassatie overigens niet bestreden.