ECLI:NL:HR:2025:169

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
22/03416
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel en de vereisten voor behandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld tot een ISD-maatregel en had zich schuldig gemaakt aan een groot aantal diefstallen, verduistering en opzetheling. Het hof had een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd, maar de verdachte betwistte de noodzaak van deze maatregel en de voorwaarden die daaraan waren verbonden. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij zijn beslissing de eerdere ISD-maatregel en de veroordelingen van de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het feit terecht had betrokken. Echter, de Hoge Raad oordeelde ook dat het hof niet voldoende had gemotiveerd dat de verdachte zich bereid had verklaard tot de klinische behandeling, zoals vereist door artikel 38p lid 5 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de sanctieoplegging, en verwees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te motiveren dat een verdachte zich bereid heeft verklaard tot behandeling, voordat zij voorwaarden aan een voorwaardelijke ISD-maatregel kunnen verbinden. De zaak illustreert ook de complexiteit van de toepassing van de ISD-maatregel en de vereisten die daarbij komen kijken, vooral in het licht van eerdere veroordelingen en de recidiveproblematiek.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03416
Datum4 februari 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 september 2022, nummer 20-000720-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.J.M. Jansen, advocaat in Tilburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Procesverloop in hoger beroep en uitspraak van het hof

2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2022 houdt onder meer in:
“De raadsman voert het woord tot pleidooi:
Het appel ziet op de opgelegde straf of maatregel en is niet gericht tegen de bewezenverklaring. Ik ga het daar dan ook niet over hebben. In eerste aanleg is er uitvoerig op ingegaan en zijn er een aantal deskundigen gehoord. Anders dan de advocaat-generaal was de officier van justitie uiteindelijk voorstander van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. ISD is in het leven geroepen als laatste redmiddel met daaraan verbonden diverse juridische voorwaarden en een aanwijzing vanuit het openbaar ministerie. Cliënt heeft een ISD-maatregel volbracht en komt in vrijheid. Dit vonnis vormt de eerste nieuwe veroordeling sinds de vorige ISD-maatregel waarbij het laatste feit dateert van januari 2017. (...) Het is de vraag wat de wetgever heeft bedoeld. Sinds de veroordeling van maart 2020 zijn er geen nieuwe strafbare feiten bijgekomen. Dat is best bijzonder en ook hoopgevend. Het is ook hoopgevend dat cliënt nooit een vaste woning heeft gehad en nu in een woning verblijft waar hij de nodige begeleiding krijgt welke gericht is op mensen die lang dak- en thuisloos waren. Ze proberen om hem weer een plek in de maatschappij te geven. Er zijn geen nieuwe misdrijven gepleegd. Ik betwist het oordeel van de rechtbank dat de wetgeving er niet aan in de weg staat om opnieuw ISD op te leggen. Het is de vraag of dat de bedoeling is geweest. Zelfs als je verwijst naar uitspraken waar het eerder is goedgevonden, is het de vraag of voorwaardelijke ISD de oplossing is. Voor cliënt ontstaan er dan beren op de weg die er nu niet zijn. Het is voor cliënt enorm moeilijk om op zitting te verschijnen. We zijn nu een jaar verder en ook nu is het hem niet gelukt om te komen. Ik heb gekeken naar de geadviseerde voorwaarden. Je kan je klok erop gelijk zetten dat als cliënt aan die voorwaarden moet voldoen de kans op het kwijtraken van zijn woning gigantisch groot is. Hij krijgt dan een klinische opname en raakt het meest dierbare bezit in zijn leven kwijt, namelijk zijn hond [...]. [...] is een hond die zich niet makkelijk laat verzorgen. Dat zijn de angsten van cliënt. (...) Ik heb met cliënt het vonnis besproken en hij ziet weinig in een voorwaardelijke ISD-maatregel. De kans is namelijk klein dat hij kan voldoen aan de voorwaarden, zeker als er sprake is van een klinische opname. Als er geen klinische voorwaarden worden opgelegd, is de kans op mislukken kleiner. Op het moment dat cliënt klinisch wordt opgenomen, raakt hij alles kwijt en verwacht ik dat hij niet zal meewerken aan het traject met de reclassering. Cliënt heeft in totaal 121 dagen in voorarrest gezeten en er zijn alternatieven beschikbaar. Hij wordt nog steeds begeleid door [betrokkene]. Het is de vraag of de reclassering dan nog wat toevoegt. Een alternatief kan gevonden worden in een voorwaardelijk gevangenisstraf. Cliënt heeft ruim vier maanden vastgezeten. Als je dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest oplegt, dan is dat niet een uit de bocht schietende straf. Als er voorwaarden aan gekoppeld moeten worden dan zal dit moeten zijn reclasseringstoezicht, meewerken aan alcohol- en drugscontrole en dagbesteding, maar niet opname in een zorginstelling of ambulante behandeling door [...] aansluitend aan de klinische behandeling.”
2.2
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“De rechtbank heeft de voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren met een proeftijd van 2 jaren gelast. De advocaat-generaal heeft zich achter deze maatregel geschaard. Ter terechtzitting d.d. 22 augustus 2022 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het niet eens is met de oplegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde overweegt het hof dat de verdachte na beëindiging van de aan hem in 2017 opgelegde ISD-maatregel in 2019 is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Binnen een jaar tijd heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan 7 diefstallen, verduistering en opzetheling. De verdachte heeft hiermee laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen en slechts te handelen uit eigen belang wat voor veel overlast en financiële schade voor de slachtoffers heeft gezorgd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 juni 2022 waaruit volgt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Er is dus sprake van relevante recidive. Daarnaast volgt uit genoemd uittreksel dat reeds in 2017 een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is gelast.
Voorts heeft het hof ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden de verdachte betreffende bij zijn oordeel de inhoud betrokken van het advies van de reclasseringsinstelling [...] van 11 februari 2021.
Het reclasseringsadvies vermeldt onder meer het navolgende:
[verdachte] is een 32-jarige man die verdacht wordt van diefstal uit een hotelkamer, gepleegd op 15 november 2020 te Goirle. Betrokkene is een deels bekennende verdachte. Betrokkene ontkent dat hij spullen heeft gestolen uit een hotelkamer, maar bekent dat hij twee flessen drank van het hotel heeft gestolen. Kijkend naar het uittreksel Justitiële Documentatie kunnen we spreken van een delictpatroon in het plegen van vermogensdelicten. Het plegen van delicten staat in directe relatie met zijn verslavingsproblematiek. Betrokkene pleegt vermogensdelicten om zichzelf in zijn middelengebruik te kunnen voorzien. Naast zijn verslavingsproblematiek is bij betrokkene persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld. Er is sprake van een trauma- of stressgerelateerde stoornis en borderline problematiek. Betrokkene is langdurig bekend binnen de hulpverlening, maar dit heeft nooit geleid tot blijvende gedragsverandering. Hoewel betrokkene eerder zeer wisselend gemotiveerd was tot gedragsverandering, zien wij het als een beschermde factor dat hij in de periode voor zijn huidige detentie motivatie toonde om zijn leven te veranderen en bereid is om mee te werken aan een klinisch behandeltraject.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog.
In gesprek toont betrokkene motivatie om maatschappelijk doelen na te streven. Hij wil graag zijn leven op de rit krijgen en lijkt te beseffen dat hier een intensief behandeltraject voor nodig is. Ook van zijn toezichthouder vernemen wij dat betrokkene graag anders wil in zijn leven en dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding, inzake de huidige tenlastelegging, meer motivatie toonde richting de betrokken hulpverlening. Hoewel dit pril te noemen is, zien wij dit als een stap in de goede richting. In gesprek vertelt betrokkene meermaals dat hij open staat voor een klinisch behandeltraject. Dit in tegenstelling tot zijn vorige ISD-maatregel waarin hij stellig bleef aangeven dat hij niet klinisch opgenomen wilde worden. De afgelopen jaren heeft betrokkene zich zeer wisselend opgesteld ten aanzien van hulpverleningstrajecten. Concluderend kunnen we stellen dat eerdere trajecten niet hebben geleid tot recidivevermindering. Gezien de motivatie die betrokkene momenteel laat zien, willen wij hem de kans bieden om een klinisch behandeltraject te doorlopen met als doel stabiliteit creëren op de leefgebieden waardoor de kans op recidive afneemt. Met een voorwaardelijk ISD-kader staat er een flinke stok achter de deur. Wanneer betrokkene zijn motivatie gedurende een voorwaardelijk ISD-maatregel niet weet vast te houden ofwel het leidt niet tot recidivevermindering, zien wij vanuit de reclassering geen andere mogelijkheden dan wederom de inzet van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De hiervoor bewezenverklaarde misdrijven zijn feiten waarvoor de voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juni 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 17 december 2019 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de in dit arrest bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Hierbij telt het hof ook het vonnis waarbij aan de verdachte op 23 juni 2017 een ISD-maatregel is opgelegd en de veroordelingen die geleid hebben tot de vorige ISD-maatregel mee. Uit de geldende jurisprudentie blijkt namelijk dat een zaak waarin een vorige ISD-maatregel is opgelegd, meetelt bij het bepalen of is voldaan aan de (harde) criteria.
Het hof heeft oog gehad voor het gegeven dat na de vorige ISD-maatregel, buiten de onderhavige feiten, er geen veroordelingen meer bij zijn gekomen, echter is het hof van oordeel dat gezien de hoeveelheid van feiten die in een relatief korte periode zijn gepleegd er sprake is van een veelpleger waarvoor de ISD-maatregel is toegelaten. Het hof acht het dan ook zorgwekkend dat de verdachte een paar maanden nadat hij uit de ISD-traject is gekomen strafbare feiten heeft gepleegd. Bovendien heeft de verdachte ook een aantal van de bewezenverklaarde feiten gepleegd terwijl hij in de schorsing van de voorlopige hechtenis liep in de andere zaken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen derhalve de oplegging van de ISD-maatregel eist.
Desalniettemin is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu niet opportuun is. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte thans hulpverlening lijkt te accepteren, acht het hof de veiligheid van personen en goederen, alsmede de beveiliging van de maatschappij daarmee voldoende gewaarborgd.
Alles afwegende, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals hierna nader omschreven, passend en geboden. In het belang van het behoud van de effectiviteit van deze maatregel, zal het hof, gebruikmakend van de mogelijkheid die artikel 38n van het Wetboek van Strafrecht biedt, geen rekening houden met de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de verdachte zich niet houdt aan na te noemen voorwaarden, dan kan de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de ISD-maatregel alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Aldus wordt de oplegging van deze voorwaardelijke maatregel dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten en de beveiliging van de samenleving. Bovendien biedt het hof de verdachte hiermee een laatste kans om buiten het dwingende kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te breken met zijn gevestigde gedragspatronen als zeer actieve veelpleger en in plaats daarvan te werken aan een positieve toekomst.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden;
- dat de veroordeelde zich meldt binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij de verslavingsreclassering van [...] op telefoonnummer [...]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- dat de veroordeelde zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering dat in overleg met de instelling nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering in overleg met de instelling een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- dat de veroordeelde zich laat behandelen door [...] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit in overleg met de instelling/behandelaar nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering in overleg met de klinische instantie. Het verblijf is aansluitend aan de opname in een zorginstelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit in overleg met de instelling/behandelaar nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd alcohol en drugs te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest);
- dat veroordeelde mee werkt aan een vorm van dagbesteding, zolang en zo vaak de reclassering dat nodig vindt;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof, bij zijn oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel), ten onrechte heeft betrokken de vorige aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel en daaraan voorafgaande veroordelingen.
3.2.1
Artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
(...)
2° de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en (...).”
3.2.2
De memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van de ISD-maatregel (Wet van 9 juli 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders), Stb. 2004, 351) houdt onder meer in:
“De stelselmatige dader die na beëindiging van de ISD opnieuw recidiveert, kan opnieuw in aanmerking komen voor de ISD, indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen «oude» veroordelingen die in aanmerking zijn genomen bij de veroordeling tot de ISD, en de onherroepelijke veroordeling tot die ISD in aanmerking worden genomen bij de hernieuwde toepassing van die bepaling. Voor de toepassing daarvan is dus niet vereist dat na beëindiging van de ISD eerst weer drie nieuwe veroordelingen moeten plaatsvinden in een periode van vijf jaar voorafgaande aan het nieuwe feit.”
(Kamerstukken I 2003/04, 28980, D, p. 2.)
3.3
Het oordeel van het hof dat de rechter voor de toepassing van artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2°, Sr ook de veroordeling van de verdachte (in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit) tot een inmiddels tenuitvoergelegde ISD-maatregel in zijn beoordeling kan betrekken, is dus juist.
3.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
3.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 38p lid 5 Sr bij de opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel als bijzondere voorwaarde heeft gesteld dat de verdachte zich klinisch laat behandelen, zonder dat de verdachte zich bereid heeft verklaard die behandeling te ondergaan.
4.2
Artikel 38p leden 1, 4 en 5 Sr, over de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel, luidt:
“1. De rechter kan bepalen dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd.
(...)
4. De rechter stelt ter bescherming van de veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde. De rechter kan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
5. Een voorwaarde als bedoeld in het vierde lid kan inhouden dat de veroordeelde zich ambulant of intramuraal laat behandelen. Opname in een inrichting vindt in dit verband plaats voor een door de rechter te bepalen duur van ten hoogste twee jaren. Deze voorwaarde wordt slechts gesteld, indien de veroordeelde zich bereid heeft verklaard de behandeling te ondergaan.”
4.3
De rechter die bij het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel de in artikel 38p lid 5 Sr bedoelde voorwaarde stelt dat de verdachte zich ambulant of intramuraal laat behandelen, moet er in de motivering van zijn beslissing blijk van geven dat de verdachte zich bereid heeft verklaard die behandeling te ondergaan (vgl., over de in artikel 38m lid 1 Sr genoemde vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, HR 10 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1421, rechtsoverweging 2.4).
4.4
Het hof heeft in zijn overwegingen het advies van de reclasseringsinstelling [...] van 11 februari 2021 betrokken, dat onder meer inhoudt: “In gesprek vertelt betrokkene meermaals dat hij open staat voor een klinisch behandeltraject. Dit in tegenstelling tot zijn vorige ISD-maatregel waarin hij stellig bleef aangeven dat hij niet klinisch opgenomen wilde worden. (...) Gezien de motivatie die betrokkene momenteel laat zien, willen wij hem de kans bieden om een klinisch behandeltraject te doorlopen met als doel stabiliteit creëren op de leefgebieden waardoor de kans op recidive afneemt.” Tegen deze achtergrond heeft het hof overwogen dat “de verdachte thans hulpverlening lijkt te accepteren”. Daarmee heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verdachte zich bereid heeft verklaard de behandeling als bedoeld in artikel 38p lid 5 Sr te ondergaan, en heeft het aan de opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel bijzondere voorwaarden verbonden die onder meer inhouden dat de verdachte zich klinisch en ambulant laat behandelen. Dat oordeel van het hof is niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat wat door de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2022 naar voren is gebracht, niet anders kan worden opgevat dan dat de verdachte niet de in artikel 38p lid 5 Sr bedoelde bereidheid heeft.
4.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de sanctieoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2025.