ECLI:NL:HR:2023:1421

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22/03724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel bij recidive van winkeldiefstallen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, was veroordeeld voor twee winkeldiefstallen, gepleegd op respectievelijk 20 december 2020 en 4 maart 2021. De rechtbank had de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren, op basis van de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de strafoplegging voor het tweede feit, maar het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechter die de ISD-maatregel oplegt, moet motiveren dat aan alle voorwaarden van artikel 38m Sr is voldaan. Het hof had in zijn overwegingen niet voldoende duidelijk gemaakt dat de voorwaarden voor de ISD-maatregel waren vervuld, met name ten aanzien van de tenuitvoerlegging van eerdere straffen. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie, omdat de ISD-maatregel ook zou zijn opgelegd indien het hof zich had gerealiseerd dat alleen ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde feit aan de voorwaarden was voldaan.

De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij het belang van de maatschappelijke bescherming en de ernst van de recidive van de verdachte zwaarwegend zijn meegewogen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te motiveren bij de oplegging van de ISD-maatregel, maar bevestigt ook dat in dit geval de maatregel gerechtvaardigd was.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03724
Datum10 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 september 2022, nummer 23-001952-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de strafoplegging inzake het in zaak B bewezenverklaarde feit en tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsvrouw van de verdachte en D.W.E. Sternfeld, advocaat te Amsterdam, hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). Het komt in het bijzonder op tegen het oordeel van het hof dat aan alle in artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met aanvulling van gronden. In dat vonnis is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
“Ten aanzien van zaak A:
op 20 december 2020 te Amsterdam een bakje Johma huzarenschotel, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan Seker Supermarkten B.V./Spar City Sloterdijk, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B:
op 4 maart 2021 te Amsterdam levensmiddelen (totale waarde 53,07 euro), die aan een ander toebehoren te weten aan Albert Heijn (vestiging Stadionplein 115), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.”
2.2.2
Ter zake hiervan is aan de verdachte de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren.
2.2.3
Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank in zoverre te bevestigen, ten aanzien van de opgelegde ISD-maatregel onder meer het volgende overwogen:
“7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn vervelende feiten die schade en met name voor winkeliers veel overlast en frustratie veroorzaken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 28 mei 2021, opgemaakt door [betrokkene 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het ontbreekt de betrokkene op vele leefgebieden aan stabiliteit. Daarnaast is er voor zover bij ons bekend geen sprake van beschermende factoren. Hij lijkt zich niet te kunnen of willen conformeren aan bepaalde maatschappelijke verwachtingen; inkomen, wonen en dagbesteding, waardoor hij steeds in de problemen komt. De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat er binnen het drangkader van een reclasseringstoezicht geen gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen is bij de betrokkene. Hij blijft zijn eigen keuzes maken, die hem niet verder helpen, en biedt weinig openheid over zijn problematiek waardoor reclasseringstoezicht geen waarde heeft. Hij heeft in het verleden veelvuldig delicten gepleegd. Vanwege de praktische problemen in combinatie met zowel de verslavings- als psychiatrische problematiek en het terugkerende delictgedrag dat hiermee gepaard gaat, schat Reclassering Inforsa de recidivekans in als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer voor begeleiding in een drangkader en ziet geen andere mogelijkheden om het recidiverisico te beperken dan het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD maatregel. Hiermee wordt, ingevolge de richtlijn voor strafvordering inzake de maatregel ISD, opnieuw het primaire doel, zijnde maatschappelijke bescherming, bereikt. Het behalen van het secundaire doel, zijnde zorg en behandeling gericht op recidivepreventie, is gezien de complexe problematiek niet met zekerheid te stellen. Onderdeel van de problematiek is immers ontbrekend probleembesef en ziekte-inzicht waardoor overeenstemming met betrokkene, over de aard van de in te zetten mate van beveiliging en behandeling, ontbreekt. Echter kunnen motiverende gesprekken en psycho educatie, in een kader waaraan betrokkene zich niet kan onttrekken, de responsiviteit positief beïnvloeden.
Reclassering Inforsa adviseert om aan [verdachte] de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren onvoorwaardelijk op te leggen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 10 juni 2021 reclasseringswerker [betrokkene 1] , die bovenstaand rapport heeft opgesteld, als deskundige gehoord. Ook heeft de rechtbank [betrokkene 2] , reclasseringswerker bij Inforsa en portefeuillehouder ISD-maatregelen, als deskundige gehoord. Beide deskundigen hebben de conclusies uit het rapport bevestigd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 06 mei 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 4 maart 2021 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel of een taakstraf (in voetnoot: “15/223852-18, 13/241757-17 en 13/129734-17 (met gevoegde zaken) en”), terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 mei 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De problematiek van verdachte is hardnekkig en uit zich met name in het plegen van diefstallen. Uit het strafblad en de rapportage van de reclassering blijkt dat keer op keer, in de vorm van taakstraffen, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en (deels) voorwaardelijke straffen (verdachte liep ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in vier proeftijden), getracht is verdachte van het plegen van strafbare feiten af te houden. Toch heeft verdachte opnieuw gerecidiveerd. De reclassering acht het gevaar voor herhaling groot. Echter, noch tegenover de reclassering, noch ter zitting, heeft verdachte enig inzicht in zijn problematische strafbare handelen getoond. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie volgen in haar vordering.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD maatregel ten uitvoer te leggen. Op die manier kan verdachte tijdens de maatregel geen nieuwe delicten plegen en kan gedurende de maatregel door de zorgpartijen onderzocht worden op welke manier na de maatregel invulling gegeven kan worden aan het hulptraject van verdachte. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.”
2.2.4
Het hof heeft verder nog het volgende overwogen:
“Nadere overweging ten aanzien van het opleggen van de ISD-maatregel
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel niet moet worden opgelegd. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat het rapport dat ten grondslag lag aan de lSD-maatregel verouderd is. Daarbij komt dat de verdachte niet past binnen het kader van de ISD. Hij is geen veelpleger en heeft de delicten die hij heeft gepleegd, gepleegd uit emotie. Maatschappelijke bescherming tegen de verdachte is niet nodig. Er zijn bovendien alternatieven. Ter terechtzitting in hoger beroep op 6 juli 2022 heeft de raadsman bij pleidooi gesteld dat van weigering van de verdachte om aan een nieuw rapport mee te werken niet kan worden gesproken.
Naar aanleiding van het pleidooi van de raadsman en na bevestiging door de verdachte dat hij wil meewerken is het onderzoek ter terechtzitting op 6 juli 2022 geschorst teneinde een actualisatie van het reclasseringsadvies op te laten maken. Op 29 augustus 2022 is een aanvullend reclasseringsadvies opgesteld door [betrokkene 3] . Zij heeft de verdachte bezocht en gesproken en heeft aan de hand van haar onderzoek het eerdere advies van de reclassering heroverwogen. Uit het aanvullend advies blijkt dat de reclassering blijft bij haar eerdere advies om bij bewezenverklaring een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank en conform de in het vonnis verwoorde gronden, is het hof van oordeel dat de oplegging van de ISD-maatregel aan de verdachte geboden is en dat aan de ‘harde’ en ‘zachte’ criteria voor de oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. Dat de door de verdachte begane delicten wellicht ook zijn begaan vanuit een emotionele toestand, maakt dit niet anders. Zowel het reclasseringsadvies van 28 mei 2021 als het aanvullende reclasseringsadvies van 29 augustus 2022 adviseren de gerechtelijke instanties om aan de verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Mede gelet op het beeld dat het hof zich zelf ter zitting van de verdachte heeft gevormd, kan het hof de conclusies van de reclassering billijken en maakt het die tot de zijne. Het verweer van de raadsman brengt het hof niet tot een ander oordeel en wordt derhalve verworpen.”
2.3
Artikel 38m lid 1 Sr luidt:
“1. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en
3°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.”
2.4
De rechter die de in artikel 38m lid 1 Sr bedoelde ISD-maatregel oplegt, moet er in de motivering van zijn beslissing blijk van geven dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder moet hij met zoveel woorden tot uitdrukking brengen dat de voorwaarden als bedoeld in artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2° en 3°, Sr zijn vervuld.
2.5.1
Gelet op de inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2.1, is het oordeel van het hof dat – ten aanzien van de veroordelingen die het bij de oplegging van de ISD-maatregel heeft betrokken – de voorwaarden als bedoeld in artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2°, Sr zijn vervuld, niet begrijpelijk. Uit dat uittreksel volgt immers niet dat de taakstraf geheel ten uitvoer is gelegd in de onder 2.2.3 vermelde zaak met parketnummer 13/241757-17. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden op grond van het volgende.
2.5.2
Vanwege de in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.3.1 en 3.3.9 genoemde redenen kan er in cassatie van uitgegaan worden dat ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde feit is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2° en 3°, Sr. Verder blijkt uit de onder 2.2.3 en 2.2.4 weergegeven overwegingen dat het hof zijn keuze voor de ISD-maatregel in het bijzonder heeft gebaseerd op de in zijn motivering nader uiteengezette omstandigheden dat (i) er bij de verdachte sprake is van een hardnekkige persoonlijke problematiek die zich met name uit in het plegen van diefstallen, (ii) de reclassering het gevaar voor herhaling groot acht en dat (iii) mede gezien de ernst en het aantal van de door de verdachte begane soortgelijke feiten de veiligheid van personen of goederen de oplegging van deze maatregel eist. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het hof deze maatregel ook zou hebben opgelegd als het hof zich had gerealiseerd dat alleen ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde feit is voldaan aan de in artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2°, Sr bedoelde eis. De verdachte heeft daarom onvoldoende belang bij cassatie.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2023.