Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1965, was veroordeeld voor twee winkeldiefstallen, gepleegd op respectievelijk 20 december 2020 en 4 maart 2021. De rechtbank had de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren, op basis van de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de strafoplegging voor het tweede feit, maar het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechter die de ISD-maatregel oplegt, moet motiveren dat aan alle voorwaarden van artikel 38m Sr is voldaan. Het hof had in zijn overwegingen niet voldoende duidelijk gemaakt dat de voorwaarden voor de ISD-maatregel waren vervuld, met name ten aanzien van de tenuitvoerlegging van eerdere straffen. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie, omdat de ISD-maatregel ook zou zijn opgelegd indien het hof zich had gerealiseerd dat alleen ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde feit aan de voorwaarden was voldaan.
De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij het belang van de maatschappelijke bescherming en de ernst van de recidive van de verdachte zwaarwegend zijn meegewogen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig te motiveren bij de oplegging van de ISD-maatregel, maar bevestigt ook dat in dit geval de maatregel gerechtvaardigd was.